3 coöperatieve kaartspelletjes voor 2
Jogledor
© 2014 Jogledor, P.D. de Jong 'Ariesz.'; alle rechten
voorbehouden, all rights reserved
Inleiding
Twaalven en veertienen
Stapelen
Sir Tommy voor twee
Vrijwel alle spelletjes voor een standaard kaartspel zijn competitief.
Bij
twee spelers betekent dit dat er altijd één winnaar is en één
verliezer. Coöperatieve spelletjes gaan anders in zijn werk: alle
spelers
winnen of alle spelers verliezen. Men speelt als het ware met alle
spelers tegen het spel. Het spel is een puzzel die men samen op moet
lossen. De spelers vullen elkaar aan.
In dit e-boekje worden drie coöperatieve kaartspelletjes voor twee
spelers beschreven, die door de auteur ontwikkeld zijn vanuit klassieke
solo patience spelletjes. Er waren al wel dubbelpatience spelletjes,
bijvoorbeeld Russian bank en dubbel Klondike, maar deze zijn
competitief: de speler die het eerst de kaarten kwijt is, is de
winnaar. Bij de drie spelletjes in dit e-boekje moet het hele spel
uitgespeeld worden, lukt dit niet dan verliezen beide spelers.
De spelletjes Twaalven en veertienen
en Stapelen
zijn zuiver coöperatief. Alleen door
samenwerking kan het spel uitgespeeld worden en winnen beide
spelers.
Door de totale afwezigheid van competitie worden zuiver coöperatieve
spelletjes soms snel saai gevonden. Ook kan het bij een zuiver
coöperatief spel gebeuren, dat één van de spelers de
baas gaat spelen over de andere spelers. Er is dan nog maar één actieve
speler en de andere spelers volgen slaafs zijn aanwijzingen op, omdat
ze denken dat dit de meeste zekerheid geeft om het spel "samen" te
winnen. Natuurlijk kan er vantevoren worden afgesproken, dat er
tijdens het spel niet gepraat mag worden, maar onderling overleg tussen
de spelers is juist één van de charmes van coöperatieve spelletjes. Bij
het derde spelletje in dit e-boekje,
Sir Tommy voor twee,
is daarom een competitief element toegevoegd om beide
spelers scherp te houden. Naast het gezamenlijke doel, het uit laten
komen van het spel, kan iedere speler tegelijkertijd proberen om meer
kaarten te verzamelen dan de "medestander." Beide spelers verliezen of
beide spelers winnen en in het laatste geval kan één speler ietsje meer
winnen dan de andere. Twee weten meer dan één, maar er kan er maar één
de slimste zijn of het meeste geluk hebben. Bij
Sir Tommy voor twee verzamelt de ene speler de kaarten in oplopende
volgorde en de andere
speler in aflopende volgorde. Beide spelers kunnen iedere beurt weer
kiezen tussen een coöperatieve of een competitieve speelwijze of iets
daar tussen in. Een coöperatieve speelwijze van de ene speler
helpt de andere speler om kaarten te verzamelen en vergroot bovendien
de kans dat het spel uitkomt. Bij een competitieve speelwijze kijkt de
speler enkel hoe zelf zo snel en zo veel mogelijk kaarten te verzamelen
en werkt deze speler de andere speler zoveel mogelijk tegen door
kaarten te blokkeren of voor de neus van de ander weg te pakken. Een
competitieve speelwijze verkleint de kans dat het spel uitkomt. En als
de competitieve speler te succesvol wordt, dan kan de andere speler
altijd nog proberen om het spel bewust te laten vast lopen, zodat
niemand wint. Samenwerking, concurrentie en sabotage, bij
Sir Tommy voor twee is het
allemaal mogelijk, maar wel afhankelijk van hoe de kaarten gedeeld
worden.
Tot slot nog een tweetal termen uit de wereld van de
patience spelletjes, die terugkomen in de beschrijving van de
drie spelletjes. Het "tableau" bestaat uit een aantal rijen kaarten die
op
tafel liggen. De kaarten in één rij liggen dakspansgewijs over elkaar
zo dat een bovenliggende kaart de onderliggende kaart voor driekwart
bedekt. Een "fundament" is een denkbeeldige plek op de tafel,
waarop kaarten in een voorgeschreven volgorde gestapeld moeten worden,
bijvoorbeeld in de volgorde Aas, 2, 3 t/m Koning.
1. Doel van het spel
2. Begin van het spel
3. Spelverloop
4. Einde van het spel
5. Tactiek
6. Samenvatting spelregels
Het
doel is om alle kaarten van het tableau te rapen. De bovenliggende
kaarten moeten om de beurt in tweetallen gepakt worden, waarbij de som
van beide
kaarten bij de ene speler twaalf en bij de andere veertien moet zijn.
Benodigdheden: 1 standaard kaartspel van 52 kaarten (jokers zijn niet
nodig.)
De twee spelers zitten naast elkaar aan de speeltafel.
Het
kaartspel wordt geschud. Op de tafel worden naast elkaar dertien
kaarten gelegd met de voorkant naar boven (leesbaar.) Hierop worden
vervolgens iets lager, in de richting van de beide spelers, weer
dertien kaarten gelegd. Dit wordt herhaald totdat alle kaarten op tafel
liggen. Zo ontstaat een tableau van dertien rijtjes van vier. Alle
kaarten liggen met de voorkant naar boven (leesbaar.) De kaarten in één
rij liggen dakspansgewijs over elkaar zo dat een bovenliggende kaart de
onderliggende kaart voor driekwart bedekt.
Er wordt onderling besloten
welke speler de paren van twaalf en welke speler de paren van veertien
verzamelt. De Aas telt hierbij als 1. Voor de twaalf tellen Koningin en
Koning samen als twaalf. Voor de veertien telt Koningin als 12 en
Koning als 13. Boer telt altijd als 11.
De paren van twaalf zijn: Koningin-Koning, Aas-Boer, 2-10, 3-9, 4-8,
5-7, 6-6.
De paren van veertien zijn: Aas-Koning, 2-Koningin, 3-Boer, 4-10, 5-9,
6-8, 7-7.
Het maakt niet uit of de kaarten rood, zwart, schoppen, harten, ruiten
of klaver zijn. Enkel de waarde van de kaarten telt.
De spelers bepalen onderling wie er mag beginnen. Dit kan mede
afhankelijk van het tableau zijn, of het gunstiger is met een paar ter
waarde van twaalf te beginnen of juist met een paar ter waarde van
veertien.
Er wordt om de beurt gespeeld. Tijdens de beurt moet een speler twee
kaarten pakken die samen een paar van twaalf resp. veertien vormen,
daarna is de andere speler weer aan
de beurt. Alleen de bovenste kaarten van de rijtjes mogen worden gepakt
en de twee kaarten moeten van verschillende rijtjes komen. De kaarten
mogen niet tussen de rijtjes verplaatst worden en er mag niet met
kaarten geschoven worden, ook niet als er rijtjes "op" zijn. Een speler
mag niet een beurt overslaan.
Het spel eindigt als alle kaarten van het tableau gepakt zijn. Beide
spelers hebben dan gewonnen.
Als de speler die aan de beurt is, geen geldig paar kan pakken van de
bovenste kaarten van de rijtjes (met som twaalf als de speler de twaalf
verzamelt, resp. met som veertien als de speler de veertien verzamelt),
dan
eindigt het spel ook. Beide spelers hebben dan verloren.
Met de juiste tactiek kan bijna ieder gelegd tableau uitgespeeld
worden. Vaak kan een speler uit meerdere combinaties van twee kaarten
kiezen die een paar (van twaalf resp. veertien) vormen. Men moet dan
een paar beurten
vooruit denken, voor zichzelf maar ook
vanuit de optiek van de medespeler. Er moet voorkomen worden dat
er aan het einde van het spel rijtjes overblijven die binnen de
afzonderlijke rijtjes kaarten bevatten die in tweetal de waarde twaalf
of veertien hebben. Deze kaarten kunnen dan aan het einde van het spel
niet meer van het tableau genomen worden. Ook is het van belang dat
elke speler van ieder paar er maar twee pakt en van de dubbel 6 en de
dubbel 7 zelfs maar één. Neemt de speler, die de paren ter waarde van
veertien verzamelt, bijvoorbeeld drie keer het paar 4-10 van het
tableau, of twee keer 7-7, dan komt het spel niet meer uit. Een spel
komt alleen uit, als aan het einde van het spel elke speler 13 paren
heeft, oftwel 26 kaarten, en van iedere afzonderlijke waarde (Aas, 2,
3, 4, enz, t/m Boer, Koningin, Koning) precies twee.
1. Het kaartspel wordt geschud en er wordt een tableau van dertien
rijen van ieder vier kaarten gelegd met de voorkant naar boven.
2. Er wordt onderling besloten
welke speler de paren van twaalf en welke speler de paren van veertien
verzamelt.
De paren van twaalf zijn: Koningin-Koning, Aas-Boer, 2-10, 3-9, 4-8,
5-7, 6-6.
De paren van veertien zijn: Aas-Koning, 2-Koningin, 3-Boer, 4-10, 5-9,
6-8, 7-7.
Het maakt niet uit of de kaarten rood, zwart, schoppen, harten, ruiten
of klaver zijn. Enkel de waarde van de kaarten telt.
3. De spelers bepalen onderling wie er mag beginnen (tactiek.)
4. Er wordt om de beurt gespeeld. Tijdens de beurt moet een speler één
paar
(van twaalf resp. veertien) pakken. Alleen de bovenste kaarten van de
rijtjes mogen worden gepakt
en de twee kaarten moeten van verschillende rijtjes komen.
5. Als alle kaarten van het tableau gepakt zijn, dan hebben beide
spelers gewonnen.
6. Als de speler die aan de beurt is, geen geldig paar kan pakken van
de
bovenste kaarten van de rijtjes (met som twaalf als de speler de twaalf
verzamelt, resp. met som veertien als de speler de veertien verzamelt),
dan hebben beide spelers verloren.
1. Doel van het spel
2. Begin van het spel
3. Spelverloop
4. Einde van het spel
5. Tactiek
6. Samenvatting spelregels
Het
doel is om alle kaarten van het tableau te rapen. De bovenliggende
kaarten moeten om de beurt één voor één gepakt worden, waarbij de
gepakte kaarten in volgorde op één van de fundamenten gelegd moeten
worden.
Benodigdheden: 1 standaard kaartspel van 52 kaarten (jokers zijn niet
nodig.)
De twee spelers zitten naast elkaar aan de speeltafel.
Het
kaartspel wordt geschud. Op de tafel worden naast elkaar dertien
kaarten gelegd met de voorkant naar boven (leesbaar.) Hierop worden
vervolgens iets lager, in de richting van de beide spelers, weer
dertien kaarten gelegd. Dit wordt herhaald totdat alle kaarten op tafel
liggen. Zo ontstaat een tableau van dertien rijtjes van vier. Alle
kaarten liggen met de voorkant naar boven (leesbaar.) De kaarten in één
rij liggen dakspansgewijs over elkaar zo dat een bovenliggende kaart de
onderliggende kaart voor driekwart bedekt.
Iedere speler heeft drie "fundamenten" voor zich, d.w.z. denkbeeldige
plekken op de tafel,
waarop de kaarten in de voorgeschreven volgorde gestapeld moeten
worden.
De spelers bepalen, wie er mag beginnen, dit heeft overigens geen
enkele invloed op het spelverloop, aangezien het spelletje zuiver
ccoöperatief is.
Er wordt om de beurt gespeeld. Tijdens de beurt moet een speler één
kaart van het tableau pakken. De gepakte kaart moet passen op één van
de drie fundamenten van de speler die aan de beurt is. Als een
fundament nog leeg is (d.w.z. er ligt nog geen kaart), dan mag er
iedere
willekeurige kaart op gelegd worden. Liggen er al één of meer kaarten
op een fundament, dan mag er alleen een kaart op gestapeld worden als
deze
1 in waarde hoger is dan de bovenste kaart op het fundament. Dus op een
5 mag een 6 gelegd worden, enz. Op
een Heer kan een Aas gelegd worden en op een Aas kan een 2 gelegd
worden.
Het maakt niet uit of de kaarten rood, zwart, schoppen,
harten, ruiten
of klaver zijn. Enkel de waarde van de kaarten telt. Op een ruiten 5
mag dus een schoppen 6, een harten 6, een ruiten 6 of een klaver 6
gelegd worden. Het maakt niet uit hoeveel kaarten er op één fundament
gestapeld worden, dit mogen er dus meer dan dertien zijn, maar ook
minder.
Alleen de bovenste kaarten van de rijtjes op het tableau mogen worden
gepakt. De kaarten
mogen niet tussen de rijtjes verplaatst worden en er mag niet met
kaarten geschoven worden, ook niet als er rijtjes "op" zijn. Als een
kaart eenmaal op een fundament ligt, mag deze kaart niet meer
teruggelegd worden op het tableau. Er mogen geen kaarten tussen de
fundamenten onderling verplaatst worden. Een speler mag niet een beurt
overslaan.
Het spel eindigt als alle kaarten van het tableau gepakt zijn. Beide
spelers hebben dan gewonnen.
Als de speler die aan de beurt is, geen kaart kan pakken die op één van
de
drie fundamenten van deze speler past,
dan
eindigt het spel ook. Beide spelers hebben dan verloren. Deze regel is
heel strikt. Ook als er nog maar twee kaarten op het tableau liggen en
de speler die aan de beurt is, kan geen van deze twee kaarten op één de
drie eigen fundamenten leggen, dan hebben beide spelers verloren, ook
al passen de twee overgebleven kaarten perfect op de fundamenten van de
speler die (nog) niet aan de beurt is.
Op een leeg fundament mag iedere willekeurige kaart gelegd worden. Een
groot gedeelte van de tactiek bestaat dan ook uit het zorgvuldig kiezen
van de eerste kaart voor ieder fundament. Een speler hoeft niet eerst
op alle drie de fundamenten een kaart te leggen, de speler kan er ook
voor kiezen zo lang mogelijk op één fundament verder omhoog te bouwen
en pas een tweede (of derde) fundament in gebruik nemen wanneer het
niet anders kan of wanneer er een geschikte kaart boven ligt op het
tableau. Vaak kan een speler uit meerdere kaarten kiezen, die allemaal
op de eigen fundamenten passen. (Dit is zeker het geval indien één of
twee fundamenten nog leeg zijn.) De juiste keuze is bepalend zijn voor
het succes in het spel. Beide spelers moeten meerdere beurten van
zichzelf en de medestander vooruit denken en met elkaar overleggen wat
de te volgen tactiek is. Men moet tot het einde van het spel op blijven
letten. Ook als er nog maar twee kaarten op het tableau liggen en
de speler die aan de beurt is, kan geen van deze twee kaarten op één de
drie eigen fundamenten leggen, dan hebben beide spelers verloren.
1. Het kaartspel wordt geschud en er wordt een tableau van dertien
rijen van ieder vier kaarten gelegd met de voorkant naar boven.
2. Iedere speler heeft drie "fundamenten" voor zich, d.w.z.
denkbeeldige
plekken op de tafel,
waarop de kaarten in de voorgeschreven volgorde gestapeld moeten
worden.
3. De spelers bepalen, wie er mag beginnen, dit heeft overigens geen
enkele invloed op het spelverloop, aangezien het spelletje zuiver
ccoöperatief is.
4. Er wordt om de beurt gespeeld. Tijdens de beurt moet een speler één
kaart van het tableau pakken. De gepakte kaart moet passen op één van
de drie fundamenten van de speler die aan de beurt is. Als een
fundament nog leeg is, dan mag er iedere
willekeurige kaart op gelegd worden. Liggen er al één of meer kaarten
op een fundament, dan mag er alleen een kaart opgelegd worden als deze
1 in waarde hoger is dan de bovenste kaart op het fundament. Op
een Heer kan een Aas gelegd worden en op een Aas kan een 2 gelegd
worden.
Het maakt niet uit of de kaarten rood, zwart, schoppen,
harten, ruiten
of klaver zijn. Enkel de waarde van de kaarten telt. Het maakt niet uit
hoeveel kaarten er op één fundament
gelegd worden, dit mogen er meer dan dertien zijn, maar ook minder.
Alleen de bovenste kaarten van de rijtjes op het tableau mogen worden
gepakt.
5. Als alle kaarten van het tableau gepakt zijn, dan hebben beide
spelers gewonnen.
6. Als de speler die aan de beurt is, geen kaart kan pakken die op één
van de
drie fundamenten van deze speler past,
dan hebben beide spelers verloren.
1. Doel van het spel
2. Begin van het spel
3. Spelverloop
4. Einde van het spel
5. Tactiek
6. Samenvatting spelregels
Dit is de twee-persoons variant van het klassieke solo patience spel
Sir Tommy. De ene speler bouwt de vier fundamenten vanaf Azen omhoog,
de andere doet dit vanaf Koningen omlaag. Het doel is om alle kaarten
van de raapstapel en het tableau op de fundamenten te leggen.
Benodigdheden: 1 standaard kaartspel van 52 kaarten (jokers zijn niet
nodig.)
De twee spelers zitten tegenover elkaar aan de speeltafel.
Het
kaartspel wordt geschud en wordt met de achterkant omhoog (onleesbaar)
als raapstapel op de tafel gelegd.
Het
tableau kent vier rijen, die in het begin van het spel allemaal leeg
zijn en tijdens het spel gevuld worden en weer geleegd. De kaarten
worden tijdens het spel met de voorkant naar boven (leesbaar) op het
tableau gelegd en binnen een rij dakpansgewijs gestapeld.
Iedere speler heeft vier fundamenten, die aan het begin van het spel
eveneens leeg zijn. De ene speler moet als eerste kaart een Aas op de fundamenten leggen en
bouwt verder omhoog door steeds een kaart die1 waarde hoger is er op te leggen, dus 2, 3,
4, 5, enz. De andere speler moet als eerste kaart een Koning op de fundamenten leggen en
bouwt verder omlaag door steeds een kaart die 1 waarde lager is er op te leggen, dus
Koningin, Boer, 10, 9, enz.
De spelers bepalen onderling wie er omhoog bouwt vanaf de Azen, deze
speler mag beginnen.

Er
wordt om de beurt gespeeld. De speler die aan de beurt is, neemt
eerst drie kaarten van de raapstapel, die deze speler met de voorkant
omhoog (leesbaar) voor zich op tafel legt. De speler die aan de beurt
is, mag met deze drie kaarten en met bovenliggende kaarten van het
tableau
de eigen fundamenten opbouwen. Men mag hierbij van de raapstapel
genomen kaarten afwisselen met kaarten van het tableau. Na het pakken
van een kaart van het tableau kan een eventueel nieuw bovenliggende
kaart ook weer gepakt worden, mits de kaart natuurlijk de juist waarde
heeft om op één van de eigen fundamenten gelegd te worden. Enkel de
waarde van de kaarten telt. Het maakt niet uit of de kaarten rood,
zwart, schoppen,
harten, ruiten
of klaver zijn. Zodra er op een fundament een Aas, resp. Koning ligt,
kan men verder op dit fundament stapelen. Op ieder fundament kunnen
maximaal 13 kaarten gestapeld
worden: Aas, 2, 3, 4 t/m Koning voor de ene speler en Koning, Koningin,
Boer, 10 t/m 2, Aas voor de andere speler, maar aangezien er 8
fundamenten zijn en slechts 52 kaarten blijft het aantal kaarten op een
fundament meestal lager. Het is niet verplicht om kaarten die op de
eigen fundamenten passen ook daadwerkelijk erop te stapelen. Het is dus
toegestaan om geschikte kaarten op het tableau te laten liggen en ook
om passende kaarten van de raapstapel niet te op een fundament te
stapelen. (Zie hieronder bij Tactiek). De van de raapstapel genomen
kaarten die de
speler tijdens de beurt niet op de eigen fundamenten heeft kunnen
of willen leggen, moeten op het tableau gelegd worden. Een kaart mag
hierbij op
elk van vier rijen van het tableau gelegd worden en een kaart mag op
iedere andere kaart gelegd worden, ongeacht de waarde. Als een rij van
het
tableau (nog of weer) leeg is, dan mag hier een kaart gelegd worden,
maar dit hoeft niet. Hierna is de andere speler aan de beurt. Er worden
dus om de beurt drie kaarten van de raapstapel gepakt, behalve de
laatste keer, dan is er nog maar één kaart over. Als de raapstapel leeg
is, gaan de spelers om beurten verder met passende kaarten van het
tableau op de fundamenten te leggen. Een speler mag hierbij een beurt
overslaan, bijv. als men niet kan spelen of als men niet wil spelen
(zie hieronder bij Tactiek.)
Kaarten op een fundament mogen niet meer teruggelegd worden
op het tableau of verplaatst worden naar een ander fundament.
Kaarten op het tableau mogen niet verplaatst worden naar een andere rij
van het tableau.
Het spel eindigt als de raapstapel leeg is en alle kaarten van het
tableau gepakt zijn, dus als alle kaarten op de fundamenten liggen.
Beide
spelers hebben dan gewonnen. Als in dit geval een speler 30 of meer
kaarten heeft verzameld, en de andere speler dus 22 of minder, dan is
de speler met de meeste kaarten de super-winnaar.
Het spel eindigt ook als de raapstapel leeg is, maar er nog wel kaarten
op het tableau liggen en geen van beide spelers meer een bovenliggende
kaart van het tableau op de fundamenten kan leggen. Beide spelers
hebben dan verloren.
Men is nooit verplicht om kaarten van het tableau op de eigen
fundamenten te leggen. Als één van de spelers consequent weigert om
(bij een lege raapstapel) kaarten van het tableau te nemen die wel op
de eigen fundamenten passen, en de andere speler loopt hierdoor vast,
dan eindigt het spel ook en hebben beide spelers verloren (sabotage
ingeval van een te succesvolle competitieve speler, zie hieronder bij
Tactiek.)
Beide spelers kunnen iedere beurt weer
kiezen tussen een coöperatieve of een competitieve speelwijze of iets
daar tussen in. Het gaat hierbij om de kaarten van de raapstapel, die
nog niet op een
fundament passen en die dus op het tableau gelegd moeten worden. Een
coöperatieve speelwijze van de ene speler
helpt de andere speler om kaarten te verzamelen en vergroot bovendien
de kans dat het spel uitkomt. Koninginnen legt men in dezelfde rij als
2-en, Boeren in dezelfde rij als 3-en, in zijn algemeenheid legt men
kaarten die samen de waarde 14 hebben, bij elkaar in een rij. Om dit
consequent te doen, zouden er zes rijen nodig zijn op het tableau en
dan komt
het spel altijd uit. In dit spel zijn er echter slechts vier
rijen op het tableau,
dus moeten de spelers improviseren, kijken wat de ander kan gebruiken.
Kaarten waarvan men weet dat de medestander deze de
volgende beurt van het tableau kan nemen, legt men bovenop het
tableau. Soms legt men de kaarten in een rijtje klaar voor de
medestander. Soms
laat men een kaart die men zelf op een fundament kan leggen, voor de
medestander op het tableau liggen (of legt men deze op het tableau
ingeval van een kaart van de raapstapel.) De coöperatieve speelwijze is
een kwestie van geven en nemen, en er op
vertrouwen dat de andere speler dit ook doet en blijft doen. Bij een
competitieve speelwijze kijkt de
speler enkel hoe deze speler zelf zo snel en zo veel mogelijk kaarten
kan verzamelen
en werkt deze speler de andere speler zoveel mogelijk tegen door
kaarten te blokkeren of voor de neus van de ander weg te pakken. In dit
geval legt men de kaarten in een voor zichzelf gunstige volgorde in de
rijen van het tableau, d.w.z. in de omgekeerde volgorde van de
stapeling op het fundament. De speler die vanaf de Aas op de
fundamenten van laag naar hoog bouwt, legt de kaarten zo op het
tableau, dat binnen een rij de kaarten van hoog naar laag lopen, met de
laagste waarde bovenop. Zo kan deze speler deze kaarten snel pakken en
worden kaarten voor de tegenstander geblokkeerd. Deze speelwijze
verkleint de kans dat het spel uitkomt. Als
de competitieve speler te succesvol dreigt te worden, dan kan de andere
speler
er voor kiezen om te proberen het spel bewust te laten vast lopen,
zodat
niemand wint. Deze sabotage kan op twee manieren. Zolang er nog kaarten
van de raapstapel gepakt worden, kan men "blokkerende" kaarten op het
tableau leggen. Als de raapstapel leeg is, kan men kaarten die op de
eigen fundamenten passen, op het tableau laten liggen of zelfs de hele
beurt voorbij laten gaan. Men is namelijk nooit verplicht om kaarten
van het tableau op de eigen fundamenten te leggen. Als hierdoor de
andere speler vastloopt, dan verliezen beide spelers en is er dus ook
geen super-winnaar.
1. Het
kaartspel wordt geschud en wordt met de achterkant omhoog (onleesbaar)
als raapstapel op de tafel gelegd.
2. Het tableau kent vier rijen, die in het begin van het spel allemaal
leeg zijn en tijdens het spel gevuld worden en weer geleegd. De kaarten
worden tijdens het spel met de voorkant naar boven (leesbaar) op het
tableau gelegd en binnen een rij dakpansgewijs gestapeld.
3. Iedere speler heeft vier fundamenten, die aan het begin van het spel
eveneens leeg zijn. De ene speler moet als eerste kaart een Aas op de fundamenten leggen en
bouwt verder omhoog door steeds een kaart die1 waarde hoger is er op te leggen, dus 2, 3,
4, 5, enz. De andere speler moet als eerste kaart een Koning op de fundamenten leggen en
bouwt verder omlaag door steeds een kaart die 1 waarde lager is er op te leggen, dus
Koningin, Boer, 10, 9, enz.
4. De spelers bepalen onderling wie er omhoog bouwt vanaf de Azen, deze
speler mag beginnen.
5. Er wordt om de beurt gespeeld. De speler die aan de beurt is, neemt
eerst drie kaarten van de raapstapel, die deze speler met de voorkant
omhoog (leesbaar) voor zich op tafel legt. De speler die aan de beurt
is, mag met deze drie kaarten en met bovenliggende kaarten van het
tableau
de eigen fundamenten opbouwen. Enkel de
waarde van de kaarten telt. Het maakt niet uit of de kaarten rood,
zwart, schoppen,
harten, ruiten
of klaver zijn.
6. Op ieder fundament kunnen
maximaal 13 kaarten gestapeld
worden: Aas, 2, 3, 4 t/m Koning voor de ene speler en Koning, Koningin,
Boer, 10 t/m 2, Aas voor de andere speler.
7.
De van de raapstapel genomen kaarten die de
speler tijdens de beurt niet op de eigen fundamenten heeft kunnen (of
willen) leggen, moeten op het tableau gelegd worden. Een kaart mag
hierbij op
elk van vier rijen van het tableau gelegd worden en een kaart mag op
iedere andere kaart gelegd worden, ongeacht de waarde. Als een rij van
het
tableau (nog of weer) leeg is, dan mag hier een kaart gelegd worden,
maar dit hoeft niet.
8. Er worden
dus om de beurt drie kaarten van de raapstapel gepakt, behalve de
laatste keer, dan is er nog maar één kaart over.
9. Als de raapstapel leeg
is, gaan de spelers om beurten verder met passende kaarten van het
tableau op de fundamenten te leggen, een speler mag hierbij een beurt
overslaan.
10. Kaarten op een fundament mogen niet meer teruggelegd worden
op het tableau of verplaatst worden naar een ander fundament.
Kaarten op het tableau mogen niet verplaatst worden naar een andere rij
van het tableau.
11, Het spel eindigt als de raapstapel leeg is en alle kaarten van het
tableau gepakt zijn, dus als alle kaarten op de fundamenten liggen.
Beide
spelers hebben dan gewonnen. Als in dit geval een speler 30 of meer
kaarten heeft verzameld, en de andere speler dus 22 of minder, dan is
de speler met de meeste kaarten de super-winnaar.
12. Het spel eindigt ook als de raapstapel leeg is, maar er nog wel
kaarten
op het tableau liggen en geen van beide spelers meer een bovenliggende
kaart van het tableau op de fundamenten kan of wil leggen. Beide
spelers
hebben dan verloren.
© 2014 Jogledor, P.D. de Jong 'Ariesz.'; alle rechten
voorbehouden, all rights reserved