De terugkeer van meneer Koriander
Jogledor
© 2014 Jogledor, P.D. de Jong 'Ariesz.'; alle rechten
voorbehouden, all rights reserved
1. Paula en Simon
2. Jasper Dubbeldam
3. Mevrouw Koriander
4. Venus geschaakt
5. De weg naar Rosenstein
6. Oude adel
7. Het meifeest
8. Het tuinfeest
9. In de jachthaven
10. Havermout
11. Het eiland van de verdoemden
12. Over de kloof
13. Paradijseiland
14. De vloek van Beukenstein
Kunstenaars zijn aardige lui. Dat kan ik weten. Ik woon op de vliering
boven een schildersatelier. Eerst woonde ik boven een beeldhouwer.
Gustave heet die beeldhouwer. Gustave komt verder in het verhaal niet
voor. Dat vind ik jammer want het is een toffe peer met een grote
baard. Altijd heel ontspannen. Het was leuk geweest als hij een rol
speelde in dit avontuur. Maar dan zou ik dat moeten verzinnen en dat
kan niet. Alles wat ik vertel dat is echt zo gebeurd. Mijn eigen rol
vind ik aan de ruime kant. Dat zal wel zo zijn omdat ik het allemaal
zelf heb meegemaakt. Mijn naam is Ronald Naaktgeboren. Ik ben
achtentwintig jaar oud. Ik ben aan de kleine kant voor mijn leeftijd en
ik heb krullend bruin haar. Er is toch een piepklein bijrolletje voor
Gustave. Dat ik eerst boven hem woonde. Ieder avond hakte Gustave tot
diep in de nacht met hamer en beitel in een blok graniet. Geen
probleem. Ik was ‘s nachts nooit thuis. Nachtwaker was ik. Zeven dagen
in de week. Of beter gezegd zeven nachten in de week. Iedere nacht
staarde ik eenzaam in een kaal kantoortje naar beeldschermen waarop
niets te zien was. Gustave werd beroemd. Daarna nam hij leerlingen aan.
IJverige leerlingen. Hele ijverige leerlingen. Van tien uur ‘s ochtends
tot vier uur ‘s nachts werd er gehakt en geslepen. En geschaafd en
geschuurd. Geen probleem. Ik was nog steeds nachtwaker en er gebeurde
nog steeds niets op de beeldschermen. Ik fleurde het kale kantoortje
wat op met een rood luchtbed en mijn slaapzak met teddyberenopdruk. De
slaapzak was heel goedkoop in de opruiming. Hij is aan de kleine kant.
Zo zag het kale kantoortje er een stuk vrolijker uit. Ook kun je op een
luchtbed en in een slaapzak veel beter slapen dan onbedekt op de harde
vloer. Verkwikt van een gezonde nachtrust kwam ik iedere ochtend thuis.
Vroeg genoeg om voor het lawaai uit te ontbijten. Daarna trok ik mij
nette pak aan en ging naar de openbare bibliotheek. Dit pak heb ik nog
steeds. Het is tweedehands maar op een afstandje ziet niemand dat. Het
is van zuiver scheerwol. Zonder dit pak werd ik vaak uit de bibliotheek
weggestuurd. Nu lachen de bibliothecaressen mij vriendelijk toe. Op een
dag werden er in het kantoortje bewakingscamera’s opgehangen. Heel
geniepig overdag zodat ik er niets van merkte. Het beveiligingsbedrijf
deed dat in alle kantoortjes. Ook werd er iemand aangenomen om naar
beeldschermen te kijken waarop ik en de andere bewakers te zien waren.
Heel geniepig zonder dat ik het wist. Die snuiter leed aan
slapeloosheid of wilde zich bij de baas omhoog slijmen. De volgende
ochtend werd ik in het kantoortje gewekt door een luidruchtige manager.
Daar hou ik helemaal niet van. Ik wil graag ontspannen wakker worden.
Die gestresste snuiter vertelde mij dat ik de volgende nacht niet meer
terug hoefde te komen. In de bibliotheek las ik later in de krant dat
het beveiligingsbedrijf nog tachtig andere bewakers had ontslagen. Op
staande voet wegens ernstige nalatigheid of zoiets.
Na mijn ontslag zat ik hele nachten thuis. Gek werd ik van het lawaai.
Ik vroeg aan Gustave of het niet wat stiller kon. Gustave is een puike
gozer. Hij hielp mij meteen. Hij regelde een nieuwe vliering voor mij
boven het atelier van zijn vrienden Paula en Simon. Alle kunstenaars
zijn vrienden van elkaar. Het zijn ook zulke aardige lui. Paula en
Simon zijn nu ook mijn vrienden. Paula is een schoonheid. Van de dames
weet je nooit hoe oud ze zijn maar ik schat Paula veertig. Zo ongeveer.
Het is onbeleefd om dat aan de dames te vragen. Paula heeft altijd
ongekamde haren. Ze draagt bij het schilderen oude hemden van Simon.
Haar schilderijen worden ieder jaar mooier. Simon is even oud als
Paula. Dat weet ik dan weer wel precies. Simon maakt digitale
schilderijen. Zonder verf en zonder kwasten. Het atelier staat vol
computers. De vooruitgang is niet te stuiten. Ook in de kunst niet. De
schilderijen van Simon bestaan niet eens. Je kan ze niet beet pakken.
Je hoeft ze niet op te hangen. Iedereen die wel eens zelf een
schilderij heeft opgehangen hoef ik niet te vertellen dat dit een grote
vooruitgang is. Eerst sla je drie keer met de hamer op je duim. De
eerste klap die raak is sla je het spijkertje krom. Daarna neem je zo’n
speciaal hardmetalen schilderijhaakje. Daarmee sla je een gat in het
pleisterwerk. Geen probleem. Het schilderij komt er toch voor te
hangen. Na nog een paar klappen en nog een paar brokken pleisterwerk
zit het haakje stevig in de muur. Je hangt het schilderij aan het
haakje. Je loopt twee passen naar achteren en kijkt tevreden naar het
schilderij. Het hangt nog een beetje scheef. Je loopt terug naar de
muur om het tiptop te hangen. Voordat je het schilderij aanraakt valt
het op de grond samen met nog meer pleisterwerk. Dan besef je dat deze
klus professioneel aangepakt moet worden. Je pakt de klopboormachine.
Een kwartier uur later bellen de buren aan. Hun pleisterwerk
scheurt. Je doet het wat rustiger aan met de boor en na een
half uur heb je een professioneel gat. De pluggen die je in huis hebt
zijn te klein voor dit gat. Zo professioneel is het gat. Je trekt je
jas aan om naar de bouwmarkt te gaan. Tegelijkertijd bellen de buren
weer aan. Je vertelt dat je geen tijd voor ze hebt. Je moet naar de
bouwmarkt voor een professionele plug. De buren roepen je na om ook
vijf emmers sierpleister mee te nemen. Tien emmers denk je zelf.
Digitale schilderijen zijn echt een vooruitgang. Je zet de breedbeeld
tv aan. Voilà daar hangt het schilderij. Tenminste. Als de breedbeeld
tv al hangt.
Simon werkt in een donker hoekje van het atelier achter
computerschermen. Simon kamt zijn haar iedere dag en hij gaat iedere
maand naar een hippe kapper. Hij is altijd tiptop gekleed in een blits
overhemd dat nog in de mode moet komen. ‘Meelopen is achterlopen!’ Dat
is zijn slogan. Als een hemd in de mode komt dan dankt Simon het af.
Dan geeft hij het aan Paula om in te schilderen. Als ik de herenmode
wil volgen hoef ik alleen maar naar Paula te kijken. Paula en Simon
zijn al jaren een stel. De ruimdenkendheid van kunstenaars is
grenzeloos. Als Paula en Simon ruzie hebben gooien zij in het atelier
met van alles naar elkaar. Gelukkig is dat nooit voor twee uur ’s
middags. Meestal ben ik dan al ontspannen wakker geworden. Een paar
dagen nadat zij zich weer eens verzoend hadden stormden zij om hooguit
elf uur in de ochtend de trap op. Met herwonnen eendracht vielen zij
mijn vliering binnen op een tijdstip waarop mijn ziel en mijn vezels
zich nog herstelden van een dag vol nietsdoen.
"Van harte gefeliciteerd Ronald!" riep Paula.
“Waarmee?” vroeg ik slaperig.
“Je wordt miljonair!” riep Simon.
“In ieder geval stinkend rijk” zei Paula.
Ik verzamelde al mijn krachten om rechtop te zitten. Dit lukte niet.
Mijn slaapzak zat gedraaid. Dit gebeurt iedere ochtend. Mijn slaapzak
met teddyberenopdruk is namelijk aan de krappe kant. Liggend liet ik de
betekenis van de woorden van Paula en Simon tot mij wazige brein
doordringen. Miljonair en stinkend rijk. Wat zouden ze daar mee
bedoelen? Rijk! Miljonair! Als bliksemschichten verlichtten deze
woorden de donkerste hoeken van mijn hersenpan. Met hernieuwde krachten
ging ik de strijd aan met mijn slaapzak. Even leek het erop dat ik zou
zegevieren. Ik veerde half overeind. Er scheurde iets in mijn slaapzak.
Opgezweept door deze verwonding ging mijn slaapzak opnieuw in de
aanval. Een plooi wist zich om mijn keel te werken. Happend naar adem
viel ik terug op de matras. Ik was overgeleverd aan de genade van de
teddyberen.
“Jij bent ook niet enthousiast” zei Simon.
“Misschien wil Ronald wel helemaal niet rijk worden” zei Paula tegen
Simon. “Rijk zijn heeft nadelen.”
“Maar ook voordelen” zei Simon.
“Bijvoorbeeld een dekbed in plaats van een slaapzak” siste ik terwijl
ik langzaam blauw aanliep. “Kan één van jullie alsjeblieft de rits open
maken voordat ik gemummificeerd word?”
Simon bevrijdde mij met bruut geweld uit de dodelijke omhelzing van de
teddyberen. Hij vroeg aan mij “Je wilt toch wel rijk worden?”
“Als je eenmaal rijk bent er dan is er geen weg meer terug” waarschuwde
Paula. “Dan raak je al je oude vrienden kwijt.” Hier moest ik
over nadenken. Vrienden zijn je kostbaarste bezit. Vrienden helpen je
in nood en uit de brand. Vrienden staan altijd voor je klaar. Mijn
vrienden zou ik voor geen goud willen missen. “Voor de dag ermee!” riep
ik ongeduldig. “Tijd is geld. Zeker voor mij als aspirant-miljonair.”
“Je moet wel even geduld hebben” zei Paula.
“Eigenlijk ben je geen aspirant-miljonair maar kandidaat-erfgenaam” zei
Simon.
“Kandidaat-erfgenaam!” riep ik. “Dat duurt vast en zeker jaren voordat
het iets oplevert. Maken jullie mij daarvoor wakker?”
“We bezorgen je miljoenen en dan ben je boos dat je ze niet direct
krijgt” zei Simon. “Wat had je dan verwacht? Dat we het geld in koffers
bij ons hadden?”
“Laat maar Simon” zei Paula. “Zo gaat dat altijd met rijke mensen. Het
is nooit goed genoeg voor ze. Ze zijn nooit tevreden. Een bedankje kan
er niet meer vanaf. Kandidaat-erfgenaam is niet goed genoeg voor
meneer. Hij had zeker direct erfgenaam willen worden.”
“O nee. Kandidaat-erfgenaam is prima voor mij. Veel beter dan
erfgenaam. Erfgenamen daar zou ik niet in de buurt van gezien willen
worden. Erfgenamen zijn verfoeilijke mensen die halsreikend uitkijken
naar het heengaan van een dierbare. Het mag van mij nog eeuwen duren
voordat ik mijn miljoenen op kan strijken. Het vooruitzicht alleen al
is voldoende om mij dolgelukkig te maken. Maar waarom moeten jullie mij
dan in hemelsnaam op aarde wekken op dit barbaarse tijdstip en niet
rustig na vieren?”
“Je bent door de eerste selectie en je hebt om drie uur een afspraak
met de bemiddelaar” zei Paula enthousiast.
“Waar is die afspraak? Helemaal in Oost-Groningen?”
“In de Chinese Muur” zei Simon.
“Dat is inderdaad wel een eind weg” zei ik.
“Afhaalrestaurant de Chinese Muur” zei Paula.
“Dat is vijf straten verder op!” riep ik verontwaardigd. “Half drie was
vroeg genoeg geweest om op te staan.”
“Je moet een goede indruk op de bemiddelaar maken” zei Paula. “Je
scheren en zo.”
“Twee uur. En geen minuut vroeger.”
“En je moet een net pak aan met stropdas” zei Simon. “Dat stond in de
e-mail van de bemiddelaar.”
“Eén uur dan. Op zijn vroegst. Wie is die bemiddelaar trouwens? En wat
heeft hij er mee te maken dat ik kandidaat-erfgenaam ben?”
“De bemiddelaar heet Jasper Dubbeldam. Hij zoekt betrouwbare jonge
mannen voor rijke oude dames die geen erfgenaam hebben maar dat wel
graag willen. Daar heeft hij een website voor.”
“Daar trap ik niet in” zei ik. “Jullie kennen vast dat verhaal over een
man die met een rijke vrouw van zeventig jaar oud trouwde.
Alleen maar voor haar erfenis. Dat dametje werd honderd en tien jaar
oud. Tegen de tijd dat de man de erfenis kreeg en hij eindelijk de
bloemetjes buiten kon gaan zetten zat hij zelf in een bejaardentehuis.”
“Volgens de website willen die rijke dametjes helemaal niet trouwen”
zei Simon. “Ze zoeken een surrogaatneefje om suikertante voor te
spelen. Je hoeft alleen maar te doen wat je ook voor een suikertante
zou doen. Een bloemetje brengen op haar verjaardag. Eén keer per week
op de thee. Dat is alles. Ik had jou anders nooit aangemeld. Je hoeft
ook niet tot de erfenis te wachten. Je krijgt regelmatig wat
toegestopt.”
“Vanmiddag kan ik niet. Vanmiddag ben ik al bezet.”
“Jij bezet?” zei Simon spottend.
“Ik heb een ontmoeting met Ilene Lilas.”
“De beroemde schrijfster?” vroeg Paula. “Die van de populaire Ischias
reeks?. Ga je naar een signeersessie? Om dit bibliotheekboek te laten
signeren?” Zij raapte een boek van de grond naast mijn matras op.
“Dat is deel twaalf” zei ik nonchalant. “Dat leen ik permanent van de
bibliotheek. Voor de foto van Ilene Lilas op de achterkant. Zij kijkt
zo schalks schuin in de camera. Het korte zwarte haar is net een
mutsje.”
“Het is geen foto” zei Simon gepikeerd. “Dit portret is één van mijn
beste digitale schilderijen. Alle portretten van Ilene achterop al haar
boeken heb ik digitaal geschilderd. Ik heb van Ilene een stijlicoon
gemaakt. Toch bedankt voor het compliment.”
“Ze is in het echt nog mooier” zei ik. “Ik heb haar al vaak gezien.
Vanmiddag heb ik een persoonlijke ontmoeting.”
“Jij met Ilene Lilas?” zei Paula verbaasd. “Zij is op dit moment de
meest begeerde vrouwelijke vrijgezel. Rijk en beroemd. Mooi en
ongebonden. In de roddelpers staan al jaren geruchten over relaties en
aanstaande huwelijken. Die huwelijken gaan steeds op het laatste moment
niet door.”
“Allemaal uit de duim gezogen om de blaadjes te vullen” zei Simon. “Ik
ken haar heel goed van de fotosessies voor haar portretten. Ilene
schuwt de publiciteit. Zij verschijnt alleen in het openbaar als het
van haar uitgever moet. En om lezingen te geven voor goede doelen.”
“Je hebt haar gefotografeerd? Maar het waren toch digitale
schilderijen?”
“Simon begint ieder digitaal schilderij met een foto” zei Paula
laatdunkend. “Die bewerkt hij dan op de computer.”
Simon reageerde gekwetst. “Hé. Niet iedereen is in de twintigste eeuw
blijven hangen. Dat jij je klanten dagenlang laat poseren. Ik leef in
de één en twintigste eeuw. Ik ben daar volledig happy mee. Ik maak
twintig schilderijen in de tijd dat jij er één maakt. Ik doe alle
communicatie met de klant over het internet. Net zo lang tot de klant
tevreden is.”
“Mijn klanten zijn altijd direct tevreden met het eindresultaat” zei
Paula. “Daar hoef ik niet voor te communiceren over het internet.”
“Pas op jij” zei Simon.
“Pas jij maar op” zei Paula. Ze maakte een gebaar alsof ze het boek
naar Simon wilde gooien. Daarna legde ze het boek terug op de grond.
Alles was nog tiptop tussen Paula en Simon. De volgende uitbarsting zou
nog zeker een paar uur op zich laten wachten. Of een kwartier. Bij
Paula en Simon weet je dat nooit. Net een naderend zomeronweer. Je kan
je maar beter tijdig uit de voeten maken. Voordat het gedonder begint.
“Hoe laat is jouw afspraak met Ilene?” vroeg Paula.
“Tussen vijf en zeven uur.”
“Waar?”
“Bij de hertenkamp.”
“In de Haarlemmer Hout?”
“Nee. In Bloemendaal.”
“Dan kun je makkelijk eerst langs de Chinese Muur” zei Paula. “Dat moet
je beloven. Anders voelen wij ons schuldig dat wij je voor niets zo
vroeg wakker hebben gemaakt.”
Daar zat wat in. “Beloofd” zei ik.
Simon bleef stil. Onheilspellend stil.
“Ik heb nog nooit een boek van Ilene Lilas gelezen” zei Paula. “Waar
gaan ze over?”
“Over de detective Ischias. Dat is een kabouter. Hij leeft in de
fantasiewereld Kulda. Daar woont hij in een betoverde burcht. Die
burcht heet Asor en is door struikgewas overwoekerd.”
“Hoeveel delen zijn er al verschenen?”
“Vijftien. Ik heb ze allemaal drie keer gelezen.”
“Wordt dat niet saai?”
“Nee hoor. Van mij mogen er nog vijftien delen komen. Ischias lost in
ieder boek weer nieuwe misdaden op. Hij wordt daarbij geholpen door een
magische edelsteen. Daardoor is hij zo slim. In deel vijf wordt de
steen van hem gestolen. Dat vind ik het spannendste boek. Als je de
reeks wilt uitproberen moet je daarmee beginnen.”
“Dat zal ik doen” zei Paula. “Hoe heb je Ilene Lilas leren kennen?”
“Toevallig. Een paar weken geleden. Die mooie dag eind maart liep ik
naar de duinen. Op de terugweg zat ik op een bankje bij de hertenkamp.
Ilene Lilas liep langs. Ik herkende haar van de foto. Eh portret. De
volgende dag ging ik weer naar de hertenkamp. Zij kwam weer rond
dezelfde tijd langs. Nu wacht ik iedere middag op het bankje. Als het
regent onder een paraplu. Ik zie haar bijna iedere dag.”
“Praten jullie dan met elkaar?” vroeg Paula. “Kent zij jouw naam?”
“Daar is het nog te pril voor” zei ik. “Ilene Lilas herkent mij wel al.
Sinds een week groet zij mij ook. Haar glimlach is hemels.”
“Wat doet Ilene Lilas bij de hertenkamp in Bloemendaal?” vroeg Paula.
“Ze komt altijd uit de richting van Het Kopje. Gister ben ik achter
haar aan gelopen. Heel geniepig. Ik kon mij niet beheersen. Ze ging
naar het station. Daar nam ze de trein naar Amsterdam.”
“Ben jij soms een beetje verliefd op haar?” vroeg Paula.
“Een beetje verliefd? Zij is de heerseres over mijn hart!”
“Dan heb ik slecht nieuws voor je!” bulderde Simon plotseling. “Ilene
is verdwenen. Sinds gisteravond. Spoorloos. Het heeft geen enkele zin
om naar Bloemendaal te gaan. Je hoeft er niet meer naar toe te gaan.
Nooit meer! Begrijp je?”
Paula en ik keken verbaasd naar Simon.
“Hoe weet je dat?” vroeg Paula.
“Ik had gisteravond een afspraak bij haar thuis in Amsterdam. We zouden
het hebben over een portret voor achterop haar nieuwste boek. Ze kwam
niet opdagen. Niemand weet waar ze is. Haar uitgever niet. De buren
niet.”
“Dan ben ik de laatste die haar heeft gezien” zei ik. “Ze stapte in de
trein naar Amsterdam. Is de politie al ingeschakeld?”
“Dat zou Ilene niet willen” zei Simon. “Al die publiciteit. Ik heb
direct met iedereen gebeld toen zij niet op kwam dagen. Ilene vergeet
geen afspraken. Ik heb samen met al mijn vrienden in Amsterdam naar
haar gezocht.”
“Waren daar ook vriendinnen bij?” vroeg Paula.
“Misschien. Eén. Of twee. We hebben de hele avond gezocht.”
“Je kwam pas om zeven uur vanochtend thuis” zei Paula.
“We hebben de hele nacht doorgezocht.”
“Je zei dat je met vrienden in de kroeg had gezeten.”
“Ik wilde je niet ongerust maken. Het is ook zo verschrikkelijk een
verdwijning.”
“Wat kan mij die verdwijning schelen. We hadden afgesproken elkaar
voortaan alles te vertellen. Ook over nachten bij vriendinnetjes.”
“We hebben de hele nacht gezocht. Dat heb ik je al verteld.”
“Je liegt!”
“Nee. Ik zweer het je.”
“Smoesjes! Dat hele verhaal over Ilene Lilas daar geloof ik geen zier
van. Je was zeker weer bij dat zangeresje.”
“Mijn relatie met haar is puur zakelijk. Een opdracht. Cover art”
“In de roddelbladen staat heel wat anders over jou en dat zangeresje. ”
“Allemaal kwaadsprekerij en achterklap. Laster en smaad. Dat jij die
troep leest. Verzonnen van A tot Z.”
“Verzonnen? Kan best. Maar dan wel verdomd waarheidsgetrouw verzonnen.
En ik lees die troep trouwens omdat het over onze klanten gaat.”
“Over jouw klanten. Niet over mijn klanten.”
“Ah! Je geeft dus toe dat het zangeresje geen klant van jou is!”
Simon raapte een leeg bierflesje op van de vloer. Paula pakte een leeg
bierflesje van mijn tafel. Het signaal voor mij om een veilig heenkomen
te zoeken. Normaal vlucht ik het atelier uit naar mijn vliering. Dat
was nu lastig. Ik was al op mijn vliering. Samen met een
verontwaardigde Simon. En een verongelijkte Paula. Moest ik naar het
atelier gaan? Zo in mijn blootje vanuit mijn slaapzak? Paula en Simon
zouden er niet van opkijken. Kunstenaars zijn aan blote mensen gewend.
Dan zouden Paula en Simon op mijn vliering blijven. Met mijn
bierflesjes smijten. Eerst met de lege. Dan met de volle.
“Laten we naar het atelier gaan” zei Paula.
“Ronald moet zich opdoffen voor zijn afspraak” zei Simon.
Paula en Simon zijn geen barbaren. Het zijn mijn beste vrienden.
Aardige lui. Echte kunstenaars. Even later klonk beneden het vertrouwde
geluid van rondvliegende voorwerpen die ergens mee in aanraking komen.
Wel wat aan de vroege kant. Geen probleem. Ik was al wakker. Ik stond
op en at wat. Ik scheerde mijzelf en hees mij in het pak. Het was al
weer een uur rustig beneden. Ik ging naar het atelier. Simon was er
niet. Paula schilderde. Sandra poseerde.
“Dag Ronald jij ziet er netjes uit” zei Sandra zonder haar lippen te
bewegen. Sandra kan buikspreken. Met een heel grappig stemmetje. Dat
heeft zij van haar vader geleerd.
“Ha die Sandra” zei ik.
Sandra is het favoriete naaktmodel van Paula. Sandra kan roerloos uren
in één houding blijven. Fakirs en goeroes kunnen nog wat van haar
leren. Ondertussen praat ze honderduit met Paula. Sandra is een
schoonheid. Ze heeft een artistieke boezem. Als je boven een atelier
woont krijg je daar kijk op. Ze is vier en twintig en heeft lang blond
haar. Dat komt tot voorbij haar middel. Ze is ongeveer even lang als
ik. Paula heeft haar ontdekt in een kapsalon in Amsterdam. Daar wast ze
de haren van de klanten. Paula zegt dat Sandra mij wel leuk vindt. Dat
Sandra en ik bij elkaar passen. Omdat we ongeveer even lang zijn.
Ik ging naast Paula staan om naar het schilderij te kijken.
“Hoe heet het schilderij?” Dat vraag ik altijd. Zo krijg je verstand
van kunst.
“Venus met de Vogels” zei Paula. “Ik wil er alle soorten zangvogels op
schilderen.” Als Paula niet in opdracht werkt maakt ze schilderijen van
Venus. Dat was de mooiste vrouw op aarde. Zij leefde een paar
duizend jaar geleden. Eerst woonde ze in Griekenland en heette ze
Aphrodite. Na haar verhuizing naar Rome veranderde ze haar naam in
Venus. Dat konden de Romeinen beter uitspreken. Die nieuwe naam was een
goede zet. Ze is nu nog steeds beroemd. Paula zegt dat Venus geboren is
uit het schuim van de zee. Dat soort dingen gebeurde toen. Nu krijgen
vrouwen van zeventig kinderen. Geboren uit het schuim van de zee wordt
er niemand meer.
“Vind je het mooi?” vroeg Paula.
“Tiptop!” zei ik. Paula schildert heel gedetailleerd. Als een foto.
Dieren schildert zij uit haar hoofd. Alleen voor mensen gebruikt zij
modellen. Mensen zijn het moeilijkst om te schilderen. Omdat ze zo op
ons lijken. Als je boven een atelier woont weet je dat soort dingen.
Sandra vertelde aan Paula een verhaal over de kapsalon. Ze had een
verkeerde shampoo gebruikt bij een tv presentatrice. Dat mens wilde dat
ze op staande voet ontslagen zou worden. Sandra heeft zo’n grappig
stemmetje bij het buikspreken. Bijna vergat ik mijn afspraak in de
Chinese Muur.
Bij de Chinese Muur hingen achter het venster van de deur drie bordjes.
‘Gesloten‘ en ‘Alleen afhalen’ en ‘Iedere dag vanaf 17.00 tot 23.00.’
Daaronder waren menukaarten geplakt. De Chinese Muur is enkel een
afhaalchinees. Er is geen eetzaal. Daar had ik mij nooit om bekommerd
als ik op mijn plastic zakjes met eten wachtte. Van dat wachten raak ik
altijd gestresst. Een keer ging een of andere geniepige barbaar met
mijn
loempia aan de haal terwijl ik de cartoons in de krant las. Hoe kun je
om drie uur afspreken in een restaurant dat pas om 17.00 opengaat? En
dat geen eetzaal heeft? Ik duwde tegen de deur. Die ging met luid
geklingel open. Achter de balie stond niemand. Vanuit de keuken klonken
schelle stemmen in het Chinees. Een jongentje van een jaar of drie zat
op een barkruk voor de balie. Hij staarde mij met grote donkere ogen
aan van onder stijl zwart haar. Een Chinees omaatje met een fel
gekleurde trui aan kwam de keuken uit. Haar hoofd was topzwaar van de
grijze krullen. Zij trok het ventje aan zijn oor van de barkruk. Daarna
gebaarde ze mij glimlachend naar de twee tafeltjes waar ’s avonds de
klanten de leesportefeuille doornemen. Aan één van de tafeltjes zat een
jongeman. Ik schatte hem begin twintig. Enkele jaren jonger dan mij
maar wel een stuk langer. Op het eerste gezicht leek hij mij een
gestresste snuiter. Hij droeg een goedkoop grijs zakenpak van
kunstgaren. Zo’n pak dat je voor onder de honderd euro bij een grote
textielketen koopt inclusief twee kunststof overhemden en twee
kunststof stropdassen. Mijn tweedehands pak was wat versleten maar van
zuiver scheerwol. Op de tafel voor hem lagen een pakje sigaretten en
een aansteker en een pen en een bedrukt A4tje. Hij wees mij de stoel
tegenover hem aan. Ik ging zitten.
“Jij bent zeker Jasper Dubbeldam?”
“Hoogst persoonlijk.” Hij las van het blaadje. “En jij bent Simon
Quack?”
“Nee. Ik heet Ronald Naaktgeboren. Zijn dat niet de gegevens van iemand
anders?”
“Verwisseling is onmogelijk. Dit is de enige aanmelding die ik heb. Je
heet dus Ronald en wat was jou achternaam ook al weer?”
“Naaktgeboren.”
“Dat ben ik ook.”
“Daarnet zei je nog dat je Dubbeldam heette.”
“Ik bedoel dat we allemaal naakt geboren zijn.”
“Dat zeggen veel mensen maar dan blijken ze toch anders te heten.”
Jasper Dubbeldam zuchtte even en herhaalde mijn naam. “Ronald
Naaktgeboren.”
Met een zakelijk gebaar streepte Jasper iets door op het A4tje en
krabbelde er iets onleesbaars voor in de plaats. Hij bood mij een
sigaret aan.
“Dank je. Ik rook niet.”
“Het is nooit te laat om er mee te beginnen.”
“Stoppen is momenteel meer in de mode.”
“Moet je wel eerst beginnen.”
Jasper nam een sigaret uit het pakje en stak deze aan.
“Mag je hier wel roken?” vroeg ik.
“Zo lang het geen opium is en ook dat valt te regelen” antwoordde
Jasper.
Jasper keek gewichtig op het A4tje.
“Laten we de andere gegevens controleren. Je ziet er jong uit voor
iemand die in 1969 is geboren.”
“Dat klopt niet. Ik ben achtentwintig.”
Jasper kraste weer op het velletje. Hij noemde het adres van het
atelier.
“Dat adres klopt. Daar woon ik.”
Jasper zette er een krulletje bij.
“Jouw hobby’s zijn cocktails mixen en salsa dansen.”
“Nee. Ik hou niet van cocktails. Ik kan ook niet dansen. Daar ben ik te
klein voor. Wel toevallig. Ik ken iemand die cocktails mixt en salsa
danst en Simon heet.”
“Jij bent toch Ronald. Wie is die Simon nu weer?”
“Ik heet Ronald. Simon mixt cocktails en danst salsa. Wacht eens even.
Simon heeft mij aangemeld. Nooit geweten dat hij Quack heet van
achteren. We gebruiken altijd onze voornamen. Hij is mijn huisbaas. Het
geboortejaar 1969 zal ook wel kloppen voor Simon. Hij heeft vast per
ongeluk zijn eigen gegevens ingevuld. Ik vergis mij ook altijd met
formulieren. Formulieren zijn zo vermoeiend. Bij geboortedatum vul ik
dan de datum van vandaag in. Ik was laatst mijn bibliotheekpasje
verloren en moest een nieuwe aanvragen. Kreeg ik een deftige brief
terug. Ik weet nog uit mij hoofd wat er in de brief stond. Aan de
ouders of verzorgers van Ronald Naaktgeboren. De bibliotheek stimuleert
het lezen onder alle leeftijden maar de kleine Ronald moet nog een
jaartje wachten voordat hij zijn eerste plaatjesboek mag komen lenen.”
Jasper streepte weer iets door. “Dat zijn dus de hobby’s van Simon. Des
te beter. Cocktails mixen is een twijfelgeval maar salsa dansen is te
vrijpostig. Veel te vrijpostig. Wat is jouw hobby dan wel?”
“Ik heb geen hobby.”
“Onzin. Iedereen heeft een hobby. Als zelfstandig ondernemer werk ik
dag en nacht en zelfs ik heb een hobby. Ik sleutel aan jong klassieke
auto’s. Momenteel heb ik een dafje uit 1972 onder handen. Werken doe je
om geld te verdienen voor je hobby. Als je geen hobby hebt
waar werk je dan voor?”
“Ik heb geen werk.”
Jasper keek op het velletje. “Je bent dus geen kunstenaar.”
“Nee. Simon is kunstenaar.”
“Dat dacht ik al. Simon is de kunstenaar. Alleen maar beter zo.
Kunstenaars liggen niet zo goed in de markt die ik bedien. Veel te
onbetrouwbaar. Alles draait om betrouwbaarheid in mijn business. Als
jij niet werkt en ook geen hobby hebt wat doe je dan de hele dag.”
“Ik lees.”
“Wat lees je. De krant? De beursberichten? De voetbaluitslagen?”
“Boeken.”
“Wat voor boeken? Telefoonboeken? Kasboeken?”
“Ik ben fan van kabouter Ischias. Ik heb alle vijftien boeken gelezen.”
“Kabouter Ischias? Nooit van gehoord. Verkopen die boeken een beetje?”
“Het zijn stuk voor stuk bestsellers.”
“Dan zal die kabouter wel multimiljonair zijn.”
“Kabouter Ischias is de hoofdpersoon. De schrijfster heet Ilene Lilas.
Kabouter Ischias lost in ieder boek weer nieuwe misdaden op vanuit zijn
betoverde burcht Asor in de fantasiewereld Kulda. Hij wordt daarbij
geholpen door een magische steen. Ik ken de schrijfster Ilene Lilas
persoonlijk. Ik zie haar bijna dagelijks.”
“Zo zo. Je begeeft je in literaire kringen. Ik schrijf wel op dat je
literair recensent bent en dat je werk je hobby is. Je hebt toch wel
een rijbewijs? Ik heb een aanvraagster die met spoed iemand met een
rijbewijs zoekt.”
“Ik heb geen rijbewijs.”
“Laat mij raden. Simon heeft een rijbewijs.”
“Ik geloof het wel.”
Jasper haalde een streep door de onderste regel op het A4tje.
Het omaatje met de grijze krullen zette een dienblad op tafel. Op het
dienblad stonden twee grote borden met nog grotere loempia’s en een
porseleinen theepotje en twee kleine kopjes. Het water liep mij in de
mond. De loempia’s van de Chinese Muur zijn beroemd in de hele stad.
Nergens anders krijg je zulke puike loempia’s. Precies lang genoeg
gebakken in olie van exact de juiste temperatuur. Het omhulsel is
knapperig maar niet droog. Zodra je de vork er in steekt borrelt het
sap er uit talloze poriën uit. De vulling is perfect. Knapperige taugé
en een overdaad aan reepjes gebakken ei. Helemaal tiptop. Jasper pakte
een bord van het dienblad. Hij zette dit voor mij neer en nam zelf het
andere bord. Hij schonk de kopjes vol.
“Eet smakelijk! Ik heb vandaag alleen maar twee kale beschuiten op.”
Hij stortte zich op zijn loempia. Ondanks mijn uitgebreide ontbijt
bestaande uit cornflakes zonder melk en oudbakken kadetjes met
pindakaas had ik een stevige trek. Het was ondertussen ook al weer drie
uur geleden dat ik ontbeten had. Vroeg opstaan stimuleert de eetlust.
Tien zwijgzame minuten later waren de borden leeg. We nipten voldaan
aan de theekopjes. Ik leunde achterover. Een gezamenlijke maaltijd met
een volstrekt onbekende heeft een verbluffend effect. Zeker als je de
maaltijd volkomen uitgehongerd begint. Ik kende Jasper al jaren. Zo
voelde het. Hij was in de afgelopen tien minuten een vriend geworden.
Een toffe gozer. Een puike peer.
“Als je geen rijbewijs hebt dan kan ik je voorlopig niet helpen” zei
Jasper.
“Jammer.”
“Ook jammer van mijn kostbare tijd.” Jasper keek op het A4tje. “Of
misschien toch niet. Ik lees hier dat jij literair recensent bent. Je
hebt dus verstand van boeken.”
“Ik heb er heel wat gelezen.”
“Uitstekend. En je kent sommige schrijvers persoonlijk.”
“Ik zie Ilene Lilas bijna dagelijks.”
Jasper stak het pakje sigaretten en de aansteker en de pen in zijn
jasje en stond op.
“Ik heb een leuk klusje voor je. Kom mee naar mijn kantoor op de eerste
verdieping. Onderweg kun je bij de kassa meteen de loempia’s en de thee
afrekenen.”
Ik keek naar de balie. Het omaatje stond al lachend klaar bij de kassa
om mijn geld in ontvangst te nemen. Nadat ik van mijn centen afscheid
had genomen was Jasper nergens meer te bekennen. Tijd om naar huis te
gaan. Het omaatje brabbelde van alles en gebaarde druk naar een
openstaande deur naast de balie. Achter de deur zag ik een trap. Ik
volharde in mijn tocht naar de voordeur. Het omaatje duwde mij resoluut
terug. Chinese omaatjes zijn beresterk. Ze doen iedere ochtend Tai Chi
in het park. Ze zijn allemaal zeer bedreven in Kung Fu en accupunctuur
en in Feng Shui en Foe Jong Hai. Of hoe dat allemaal ook heet. Ik nam
daarom geen enkel risico. Gewillig liet ik mij de trap op duwen.
Bovenaan de trap zag ik vijf deuren. Eén stond er open. “Kom binnen in
mijn kantoor” hoorde ik Jasper zeggen. Hij zat achter een gammel bureau
en rookte een sigaret. Tegen de muur stond een onopgemaakt bed. Op de
grond lagen overal kleren en bundeltjes papier.
“Ga zitten” zei Jasper.”
Ik zag geen stoel. “Waar?” vroeg ik.
“Op de grond natuurlijk. Dan kun je de manuscripten lezen.”
“Zijn dat manuscripten? Hoe kom je daar aan?”
“Ik zit ook in de literaire bemiddeling. Voor honderd euro kunnen
schrijvers hun manuscripten laten beoordelen. Ik stuur ze door naar de
meest geschikte uitgever.”
“En zit er wat bij?”
“Dat weet ik niet. Ik heb geen tijd om dat allemaal te lezen. Dat kun
jij nu voor mij doen. Als dank voor de loempia.”
“Maar die heb ik zelf betaald. Inclusief die van jou!”
“Zonder mij had je die loempia nooit voor vijven gekregen” zei Jasper.
“Er zit bij ieder manuscript een samenvatting. Als je die leest en de
eerste vijf bladzijden dan moet het wel genoeg zijn voor een expert
zoals jij.”
Uit nieuwsgierigheid ging ik op de grond zitten. Ik opende het eerste
bundeltje papier. Eén voor één ging ik de stapeltjes langs. Jasper zat
achter zijn bureau. Hij keek ontspannen naar mijn geploeter. Zo nu en
dan stak hij een sigaretje op. Ik hou er van als de lui ontspannen
zijn. “Ik ben dol op werken. Ik kan er uren naar kijken.” Dat zei
Jasper vanachter zijn bureau. Een gozer naar mijn hart. Een echte
vriend. Ik bladerde in het laatste manuscript. Mijn neus werd pijnlijk
getroffen door een pingpongballetje. In de deuropening stonden drie
Chinese kleuters triomfantelijk te krijsen. Alle drie waren zij
bewapend met een pingpongballenschieter. Jasper deed de bureaula open.
Hij haalde een monsterlijk grote pingpongballenwerper tevoorschijn.
Gillend verdwenen de snuitertjes de trap af. Daarna begonnen ze een
geniepige guerrillaoorlog. Eén voor één probeerden ze ons te besluipen.
Jaspers sigaret werd uit zijn mond geschoten. Jasper legde zijn bureau
op de kant. We zochten er dekking achter. Een barbaarse aanval volgde.
Het was een inferno. Angstaanjagende strijdkreten vulden de lucht.
Overal stuiterden pingpongballen. Er was geen ontkomen aan. Vluchten
kon niet meer. Schuilen was onmogelijk. Inmenging van de internationale
gemeenschap was onze laatste hoop. Maar daar zouden de Verenigde Naties
nog dagen over moeten vergaderen voordat er overeenstemming over zou
zijn. Onze redding kwam gelukkig sneller. En had meer effect dan een
resolutie van de Verenigde Naties. Boven het gekrakeel uit
riep de oma beneden enkele scherpe lettergrepen naar boven. Direct
werden de vijandelijkheden gestaakt. De blagen dropen af. Jasper gaf ze
op hun terugtocht de trap af de volle lading met zijn
pingpongballenwerper.
“Leuke kinderen” zei Jasper. Hij zette het bureau weer overeind. “Ze
houden mij wel altijd van mijn werk af. Is het wat die manuscripten?”
“De meeste gaan over kabouters die misdaden op lossen. Of het zijn
dwergen die voor detective spelen. Of elven. Of feeën. Of
tovenaars. Of draken.”
“Bestsellers dus.”
“Het lijkt allemaal wel erg veel op de boeken van Ilene Lilas.”
“Plagiaat?”
“Dat weet ik niet. Dat zou je een uitgever moeten vragen.”
“Goed idee. Wacht even hier.”
Jasper liep de trap af. Hij kwam weer boven met twee kartonnen dozen.
“Help eens mee om de manuscripten in deze dozen te stoppen.”
“Wat ga je er mee doen?” vroeg ik.
“Er een uitgever naar laten kijken of het plagiaat is. Zoals jij gezegd
heb. De mensen hebben mij betaald om hun manuscripten te beoordelen en
door te sturen naar een uitgever. Het beoordelen heb jij net gedaan. Nu
breng ik ze persoonlijk naar de dichtstbijzijnde uitgever. Ik ben die
troep op de grond zat. Neem jij de andere doos mee naar buiten? Het
dafje staat op het parkeerterreintje aan het einde van de straat.”
Ik liep achter hem aan met een doos onder mijn arm. Het was half vijf.
Als ik nu ging lopen was ik rond vijf uur bij de hertenkamp. Zag ik
Ilene Lilas dan had Simon het verhaal over de verdwijning verzonnen.
Zag ik Ilene Lilas niet dan zou ik de volgende dag weer gaan kijken.
“Rij even met mij mee.”
“Om vijf uur moet ik bij de hertenkamp in Bloemendaal zijn. Voor een
ontmoeting met Ilene Lilas.”
“Ik zet je daar wel af.”
Ik stapte in. Onderweg vroeg ik aan Jasper “Heb je een rijbewijs nodig
om kandidaat-erfgenaam te worden?”
“Kandidaat-erfgenaam? Hoe kom je daar nu bij?”
“Daar heb jij toch een website voor?”
“Ik bemiddel in butlers en ander hoog gekwalificeerd
huispersoneel.”
“Maar jouw website dan? Daarop staat toch iets over erfgenaam worden.”
“Een verzonnen verhaaltje over een butler die in het testament van een
gravin vermeld wordt als dank voor bewezen diensten. Puur marketing.
Eén van mijn klanten zoekt met spoed een chauffeur. Daar heb je een
rijbewijs voor nodig.”
“Ja. Daar is een rijbewijs voor nodig. Je rijdt verkeerd. We moeten
naar Bloemendaal.”
“Daar zat de uitgever vroeger. Ze zitten nu aan de Zijlweg. Bijna in
Overveen.”
“Je zou mij afzetten bij de hertenkamp.”
“We gaan eerst naar de uitgever. Het duurt niet lang daar.”
Het duurde inderdaad niet lang. Jasper zette de dozen voor de deur van
de uitgever op de stoep en belde aan. Daarna reden we snel weer weg.
“Net belletje trekken” zei Jasper.
“Meer ter vondeling leggen.”
“Ze vinden het wel. Het oud papier wordt pas volgende week opgehaald.”
Jasper was duidelijk opgelucht dat hij van de manuscripten af was. Hij
praatte enthousiast over zijn auto. Hij legde uit wat er zo bijzonder
is aan een dafje uit 1972. Ik begreep er niet veel van. We reden over
de spoorwegovergang in Overveen.
“Mooie huizen hier” zei Jasper. “Ik denk er over om in de
huizenbemiddeling te stappen.”
“De makelaardij?”
“Niet de gewone makelaardij. Daar draait alles alleen maar om het geld.
De ene partij wil een huis voor zo veel mogelijk geld verkopen. De
andere partij wil hetzelfde huis zo goedkoop mogelijk krijgen. Ik denk
meer aan het segment van de markt waar geld geen rol speelt.”
“Is dat niet een klein segment?”
“Ik ben een kleine jongen. Grote markten laat ik over aan de grote
jongens. Kijk eens wat een huizen!” We reden over een smalle
lommerrijke weg met verspreid liggende landhuizen. Zo nu en dan kwam
een oprijlaan op de weg uit. Een eindje verder stond een auto langs de
weg met de neus naar ons toe. Vlak bij een oprijlaan. Waarom was die
auto niet de oprijlaan opgegaan? We passeerden de auto. Er zat een man
achter het stuur. Ik keek hem recht in de ogen.
“Dat is Simon!” riep ik.
“Simon Quack? Die jou had aangemeld als chauffeur terwijl je geen
rijbewijs hebt? Zal ik even stoppen?” Jasper wachtte niet op mijn
antwoord. Hij remde. Ik keek achterom. Ik zag een vrouw de oprijlaan af
lopen en in de auto bij Simon stappen.
“Ilene Lilas!” riep ik.
“Zal ik er achteraan gaan?” Jasper keerde de auto al.
“Ze gaan naar links!” riep ik.
“Dat zie ik zelf ook wel.”
“Naar rechts!”
De straten werden breder en drukker. Er voegde een auto tussen Simon en
ons. Bij de randweg sprongen de stoplichten op oranje. Simon reed door.
De auto voor ons stopte en dwong Jasper hetzelfde te doen. Simon stak
de randweg over.
“Waar gaan ze naar toe?” vroeg Jasper.
“Misschien naar Amsterdam. Daar woont Ilene Lilas.”
“Waar in Amsterdam?”
“Weet ik niet.”
“Dan zijn we ze kwijt. Ik weet waar ze vandaan kwamen. Van de villa van
mevrouw Koriander. Laten we eens kijken wat zij er van weet.”
“Je kunt toch niet zo maar aanbellen?”
“Eerlijk gezegd had ik een afspraak met haar. Om haar nieuwe chauffeur
aan haar voor te stellen. Omdat jij geen rijbewijs hebt moet ik nu
langs om te vertellen dat het nog niet gelukt is. Dat zal geen prettig
gesprek worden. Daarom reed ik daarnet langs haar huis. Om
alvast aan het idee te wennen. Mevrouw Koriander is geen makkelijke.
Die duldt geen tegenspraak. Ze heeft echt met spoed iemand nodig. Ze
moet overmorgen op reis. Ze wil alleen maar reizen met haar eigen auto
met chauffeur.”
Het verkeer begon te rijden. Jasper stak de randweg over en reed via de
rotonde weer terug naar waar we vandaan kwamen. Jasper bleef doorzeuren
over die mevrouw die een chauffeur nodig had.
“Mevrouw Koriander had vroeger samen met haar man een detectivebureau.
Koriander en Koriander. Haar man is tien jaar geleden tijdens het
werken aan een zaak verdwenen. Daarna is ze gestopt met het bureau.
Voor het geld hoeft ze het niet te doen. Het was denk ik een hobby.”
“Hoe weet je dat allemaal?”
“Van dat detectivebureau heeft ze mij zelf verteld. Min of meer als
dreigement dat ze alles van mij wist. Dat ze mijn hele doopceel had
gelicht voordat zij mij in de arm had genomen om een chauffeur voor
haar te zoeken. Weet je wat? Ga met me mee. Die Ilene Lilas is
gevlogen. Je hoeft nu niet meer naar de hertenkamp. Misschien kan
mevrouw Koriander nog een tuinman gebruiken. Dan kom ik tenminste niet
met lege handen.”
“Tuinman? In hemelsnaam op aarde! Dat is hard werken. Daar word je moe
van en vies.”
“Dat is je straf. Omdat je geen rijbewijs hebt.”
Jasper reed de oprijlaan op. Hij parkeerde voor de deur van de villa.
Ik bleef in de auto zitten.
“Wil jij niet weten wat die Ilene Lilas uitspookte met jouw vriend
Simon terwijl ze een afspraak met jou had? Mevrouw Koriander kan daar
vast meer over vertellen.”
“We hadden geen afspraak. Hooguit een toevallige ontmoeting. En ik wil
geen tuinman worden.”
“Dat was een grapje. Mevrouw Koriander zoekt geen tuinman. Anders had
ze mij wel gevraagd om te bemiddelen.”
Ik stapte uit en liep met Jasper naar de deur van de rietgedekte villa.
Jasper belde aan. We wachtten vijf minuten.
“Ze is niet thuis” zei ik.
“Geduld” fluisterde Jasper. “Ze kijkt altijd eerst de kat uit de boom.
Ze wil weten wat voor vlees ze in de kuip heeft. En denk erom. Ze moet
altijd met mevrouw aangesproken worden.”
Ik hoorde grind knarsen en keek opzij. Over het grindpad langs het huis
kwam een dame aanlopen. Minstens zestig jaar oud. Een rijzige dame in
een slank mantelpakje. Ze wenkte ons om achter haar aan te lopen naar
een rietgedekte vrijstaande garage. Net een kleine kopie van de villa.
Voor de dubbele garagedeur bleef ze staan.
“Zo Dubbeldam. Je hebt iemand gevonden.” Ze stak vormelijk
een hand naar mij uit.
“Ronald Naaktgeboren. Ik heb geen rijbewijs.”
Verstoord keek ze naar Jasper.
“Dubbeldam. Deze chauffeur heeft geen rijbewijs.”
“Mevrouw. Hij is geen chauffeur. Hij is tuinman. Een vakbekwaam
hovenier.”
“Ik zoek geen tuinman. Ik zoek een chauffeur. Ik moet overmorgen op
reis.” Ze stampte de hak van haar rechterschoen in het grind.
“Het spijt mij mevrouw. Het is mij nog niet gelukt om een chauffeur te
vinden. Als u op reis gaat kunt u misschien wel een tuinman gebruiken.
Om het gras bij te houden en om op het huis te passen. Een tuinman komt
dan goed van pas. Dacht ik.”
“Hou je mond! Dubbeldam! Denken doe ik zelf wel.”
Mevrouw Koriander keek nadenkend naar mij. Alsof ze recht door mij heen
keek. Haar rechtervoet bleef staan. Geen gestamp in het grind.
“Een tuinman. Daar heb ik zelf al eens aan gedacht. Wat was
zijn naam?”
“Naaktgeboren. Mevrouw. Hij heeft goede referenties. Hij is een bekende
van Ilene Lilas die daarnet nog bij u te gast was. En hij is een
huurder van Simon Quack. Die haalde vanmiddag uw gast op.”
Mevrouw Koriander keek mij geïnteresseerd aan. “Jij bent een kennis van
Ilene Lilas?”
“Ik heb al haar boeken drie keer gelezen en ik heb haar de afgelopen
weken
vaak langs zien lopen bij de hertenkamp.”
“En jij kent Quack goed?”
“Ja heel goed. Hij is digitaal kunstenaar. Ik woon boven het atelier
van Simon en Paula.”
“Paula Roelofs? De schilderes van de beroemde serie van Venus?”
“Paula schildert inderdaad vaak Venus. Kent u Paula ook?”
“Je kunt beter vragen wie Paula Roelofs niet kent. Haar schilderijen
hangen door het hele land. Ik bel haar straks wel voor een referentie.
Zonder tegenbericht ben je aangenomen Naaktgeboren. Je hebt een mooi
pak aangetrokken voor de sollicitatie. Nu nog een chauffeur. Dubbeldam!
Bij gebrek aan een geslaagde bemiddeling stel ik jou aan.”
“Maar mevrouw Koriander. Ik ben bemiddelaar. Ik kan toch niet zelf gaan
werken.”
“Je hebt een rijbewijs?”
“Natuurlijk mevrouw.”
“De wagen heb je al gezien.”
“Ja mevrouw. Een limousine uit 1959.”
“1958” verbeterde mevrouw Koriander hem.
“1958 mevrouw.”
“Je kunt de wagen aan de praat houden?”
“Zeker mevrouw.”
Mevrouw Koriander glimlachte tevreden. “Dat is dan geregeld. Je kan
meteen aan de slag om de auto te poetsen.”
“Ja mevrouw” zei Jasper slaafs.
Ze keek mij streng aan. “Naaktgeboren! Jou verwacht ik morgenochtend.”
Ze liep weg over het grindpad langs het huis.
“Dag mevrouw” zei Jasper nog.
“Ja mevrouw en goed mevrouw en dag mevrouw” zei ik tegen Jasper toen ze
uit het zicht was verdwenen.
“Als ik jou was zou ik haar ook maar met mevrouw aanspreken. Je bent nu
haar tuinman.”
“Ik word van niemand de tuinman.”
“Vakbekwaam hovenier.”
“En ook geen vakbekwaam hovenier. Ik weet niet eens wat dat is. Straks
belt die mevrouw met Paula. Dan hoort zij dat ik nooit voor twee uur ‘s
middags mijn bed uit kom. Dat ik een kastanjeboom niet van een
grassprietje kan onderscheiden. Daarna wil die mevrouw mij vast niet
meer als tuinman hebben. En ook niet als vakbekwaam hovenier.”
“Dan maakt mevrouw Koriander mij behalve chauffeur ook tuinman. Bij
gebrek aan een geslaagde bemiddeling.”
“Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in!”
“En wie het laatst lacht die lacht het best. Ik zal je iets laten
zien.” Hij opende de dubbele garagedeur. In een ruimte zo groot als een
balzaal stond een oude blauwgrijze limousine. “Daar mag ik in rijden.
En ik mag hier mijn dafje parkeren. En kan ik sleutelen. Hierboven is
een gemeubileerd appartement. Ik haal vanavond nog mijn spullen uit de
Chinese Muur en zeg er mijn huur op. Dat gaat allemaal aan jouw neus
voorbij. Omdat je geen rijbewijs hebt. En dan vergeet ik nog het
poetsen. Die rondingen! Bijna vrouwelijk! Om lyrisch van te worden. En
heb je al dat chroom gezien? Wat een genot om te poetsen. Deze
limousine is mooier dan de mooiste vrouw. ”
“Venus” zei ik.
“Nee. Mercedes. Als je een uurtje wacht tot ik de eerste laag was erop
heb kun je met mij meerijden naar de Chinese Muur. Kan ik je
ondertussen alles over dit model vertellen.”
“Nee. Dank je. Ik loop wel.”
“Je weet niet wat je mist. Ik ga mijn overall uit het dafje pakken en
aan de slag met de poetsdoek. Ik zie je morgenochtend?”
“Zeker weten van niet!”
Onderweg naar het atelier liep ik te piekeren. Wat deed Simon bij de
oprijlaan van mevrouw Koriander? Waarom stapte Ilene Lilas bij hem in
de auto? Had Simon iets met haar? Wilde hij mij daarom weghouden bij de
hertenkamp? Had hij daarom dat verhaal over de verdwijning verzonnen?
In het atelier zaten Paula en Sandra koffie te drinken. Voor hen lagen
in kartonnen bezorgdozen de restanten van pizza’s. Ik vroeg aan Paula
of ze Simon had gezien.
“Die is langsgekomen. Om zijn fotospullen te halen. Hij had ook een tas
met kleren bij zich. Hij trekt zeker bij zijn zangeresje in. Ik heb hem
totaal genegeerd. Sandra en ik hebben de hele middag doorgewerkt aan de
Venus met de Vogels. Totdat de pizza‘s bezorgd werden. Pak maar wat er
over is.” Ik pakte een punt pizza pepperoni.
“Gefeliciteerd met je baan als tuinman” zei Sandra enthousiast. Het was
een raar gezicht om haar aangekleed te zien. Ze zag er tiptop uit. Als
ze niet hoeft te buikspreken heeft ze een lieve stem.
“En nog wel in zo‘n chique buurt” zei Paula. “Ik heb bij die mevrouw
hoog van de toren geblazen over jouw vakbekwaamheid als hovenier. Je
gaat toch wel je best doen?”
“Ze wil dat ik morgenochtend begin. Dat betekent voor twaalf uur.
Barbaars!”
“Ik maak je wel om acht uur wakker. Je kunt er nu niet meer onderuit.
Dan gooi je mijn goede naam te grabbel.”
“Zo jammer dat je niet mee kan naar het strand morgen” zei Sandra. “Het
wordt vijfentwintig graden. En dat in april.”
“Sandra en ik gaan morgen naar het strand. Wat schetsen voor een
schilderij van de Geboorte van Venus die ik in gedachten heb. We wilden
je vragen om mee te gaan. Maar tuinieren is goed voor je. Raak je
eindelijk je bierbuikje kwijt. Dan kun je samen met Sandra poseren als
Apollo en Daphne.”
“Ik ben ontslagen in de kapsalon” zei Sandra tegen mij. “Omdat ik de
verkeerde kleurspoeling had gebruikt bij een tv presentatrice.”
“Vervelend!” zei ik. Ik pakte een punt pizza di mare.
“Helemaal niet. Sandra heeft nu alle tijd om voor mij te poseren. Ik
heb zoveel ideeën. Nu Simon weg is kan ik ongestoord werken.”
“Wie waren Apollo en Daphne?” vroeg Sandra.
Als je dat soort dingen aan Paula vraagt dan krijg je een lang verhaal.
Samengevat komt het er op neer dat die Apollo verkikkerd was op een
zekere Daphne maar dat die Daphne Apollo een engerd vond. Dat was raar
want die Apollo mocht er wel zijn. Niet vreemd natuurlijk als je
bedenkt dat hij een broer van Venus was. Die Daphne was een schoonheid.
Bijna net zo mooi als Venus. Apollo was een kunstenaar. Die had er wel
kijk op. Die werd niet op de eerste de beste verliefd. Maar Daphne was
niet verliefd op Apollo. Sterker nog. Ze rende steeds voor hem weg. En
Apollo er maar achteraan rennen. Uiteindelijk kreeg Apollo haar te
pakken. En toen hij dacht zijn slag te kunnen slaan veranderde Daphne
in een laurierboom. Dat soort dingen gebeurde toen. Paula wil daar een
schilderij van maken. Met mij als Apollo. Maar dan moet ik wel eerst
mijn bierbuik kwijtraken.
Na het verhaal stuurde Paula mij als een kleine jongen naar bed. Ik gaf
haar twee zoenen in de lucht. Als je boven een atelier woont weet je
hoe het hoort.
“Je vergeet Sandra” zei Paula.
“Er zit tomatensaus van de pizza op je wang” zei Sandra. Ze veegde mijn
wang schoon met haar hand en gaf er een zoen op.
In bed dacht ik na over de dag. Wat een dag! Er was meer gebeurd dan in
een jaar. Ik had Jasper ontmoet. Een nieuwe vriend. Een toffe peer. Hij
zou raar opkijken als ik morgenochtend om vijf voor twaalf op het appel
verscheen. Moest ik wel om elf uur opstaan. Barbaars. Dat om acht uur
wekken was een grapje van Paula. Zo vroeg stond ze zelf nooit op. Ik
was tuinman. Daar kon ik me weinig bij voorstellen. Behalve dat je er
moe van werd en vies. Misschien waren dat vooroordelen. Volgens Paula
kon ik mijn bierbuik er mee kwijt raken. Dan zou ze mij
vereeuwigen
als Apollo. Ze wilde een schilderij maken van het moment
waarop Daphne door Apollo wordt beetgepakt en ze haar armen in de lucht
steekt en haar vingers in laurierbladeren veranderen. Sandra
en ik konden daar heel goed voor poseren. Veel beter dan de echte
Apollo en Daphne. Die Apollo is veel te verliefd op Daphne. Die wil
steeds maar aan haar zitten. En Daphne wil wegrennen. Zo kun je niet
poseren. Als je boven een atelier woont dan snap je dat. Mijn interesse
in Sandra is enkel artistiek. En Sandra vindt het vast niet erg als ik
haar beetpak. Maar eerst moest ik mijn bierbuik kwijtraken. Ik dacht
aan het bedrog van Simon. Wat een geniepige snuiter! Verzon een raar
verhaal om mij van de hertenkamp weg te houden. Om Ilene Lilas voor
mijn neus weg te pikken. En Paula maar denken dat hij iets met een
zangeresje had.
De volgende ochtend werd ik ontspannen wakker van zacht gestommel in
het atelier. Ik hoorde Paula met Sandra praten. Vertrouwde geluiden.
Sandra kwam altijd pas in de middag. Na haar werk in de kapsalon. Ik
trok mijn gewone kleren aan en ging naar beneden om Paula en Sandra
gedag te zeggen.
“Goed van jou om nu al op te staan” zei Paula. “Hoeven we je niet te
wekken.”
“Hoe laat is?”
“Vijf voor acht.”
“Wat doen jullie hier zo vroeg?”
“Ik moest hier toch zijn om jou te wekken. Daarom heb ik met Sandra
afgesproken om vanaf hier vroeg naar het strand te gaan. Is het er nog
rustig. We gaan lopen. Het is in het voorjaar zo mooi in de duinen.
Sandra hoeft niet meer naar de kapsalon.”
“Je kan met ons mee lopen tot aan de hertenkamp” zei Sandra. “Daarna
moet je het zelf vinden.”
Als een slaapwandelaar liep ik met Paula en Sandra mee. Bij de
hertenkamp gaf ik Paula twee zoenen in de lucht. Sandra zoende mij op
een wang en gaf mij een plastic boodschappentas. “Ik heb een stevig
lunchpakket voor je klaargemaakt. Je moet goed eten als je zware
lichamelijke arbeid doet.” Ik liep alleen verder naar Het Kopje. Bij
ieder stap dreunden de woorden van Sandra na in mijn hoofd. Zware
lichamelijke arbeid. Met lood in de schoenen liep ik over de oprijlaan
van mevrouw Koriander. De villa lag er stil en verlaten bij. Ik wilde
aanbellen. Mevrouw Koriander zou komen. Ik zou te laat zijn. Of te
vroeg. Ze zou stampen met haar rechtervoet. Het aanbellen kon ik beter
aan Jasper overlaten. Die was vast al auto’s aan het poetsen in de
garage. Ik liep naar de garage. De deur stond op een kier. Ik zag de
limousine en daarnaast het dafje van Jasper. Ik riep Jasper. Geen
reactie. Ik ging de garage in en liep naar het dafje. Op dat moment
barstte er een oorverdovend lawaai los. Het gegil van duizend
keukenmeiden die moord en brand roepen. En dan nog harder. Ik dacht aan
mijn tweedaagse opleiding tot gediplomeerd nachtwaker. Dit was een
inbraakalarm. Met mijn handen voor mijn oren bleef ik staan. Een minuut
later hield het lawaai van zelf weer op. Opgelucht wilde ik naar buiten
lopen. De duizend keukenmeiden begonnen weer. Ik hield mij weer
roerloos. Het gegil stopte. Ik hoefde alleen maar stil te blijven staan
totdat Jasper kwam. Hij zou vast zo komen. Hij moest het gegil gehoord
hebben. Na vijf minuten kreeg ik kramp in mijn rechterkuit. Ik moest
toch eens aan Sandra vragen hoe zij zo lang stil kon staan bij het
poseren. Mijn ogen waren gewend aan het schaarse licht dat door
halfronde ramen de garage binnenkwam. Ik zag een bedieningspaneel aan
de muur. Geen nummercode. Alleen een schakelaar. Onder luid gegil van
de keukenmeiden rende ik naar het bedieningspaneel. Ik drukte de
schakelaar in. Geen keukenmeid durfde haar mond nog open te doen. Nu
was het mijn beurt om die keukenmeiden eens te laten horen wat gillen
is. Luidkeels riep ik Jasper. Daarna luisterde ik gespannen naar een
antwoord. Heel vaag hoorde ik een ritmisch gesnurk. Ik ging op het
geluid af. Langs een smalle houten trap zonder leuning klom ik omhoog.
Bovenaan de trap was ik in het gemeubileerde appartement van Jasper. Er
stond een ronde tafel met versleten rieten stoelen en tegen het enige
stuk rechte muur een groot houten tweepersoons ledikant. Daarin lag de
schone snurker. Honderd jaar lang zou hij snurken in zijn betoverde
kasteel. Totdat een edele prinses hem wakker zou kussen. Of
wat mij betreft een wrattenzwijn. Een onbeheersbare woede maakte zich
van mij meester. Ik was om acht uur opgestaan en Jasper lag daar om
negen uur nog te snurken alsof er geen mevrouw Koriander bestond. Bijna
beging ik in mijn razernij een onomkeerbare gruweldaad. Bijna had ik
het halfvolle glas water van het nachtkastje gepakt. Bijna had ik de
inhoud over Jasper uitgestort. Bijna had ik een onschuldig medemens
wreed uit zijn slaap gewekt. Gelukkig zegevierde net op tijd mijn
geweten. Ik ging aan de tafel zitten en wachtte totdat Jasper uit
zichzelf wakker werd. Of dat er een edele prinses langs kwam. Of een
wrattenzwijn. Daar kon mijn geweten nog wel vrede mee hebben. Er kwam
geen edele prinses langs. Ook geen wrattenzwijn. Om half tien al
draaide Jasper zich om. Hij rekte zich uit en opende zijn ogen.
“Goede morgen Jasper.”
“Ha die Ronald. Jij bent vroeg van de partij.”
Jasper stond op. In zijn gestreepte pyjama liep hij naar een klein
aanrecht. Hij vulde een elektrische waterkoker.
“Ik heb in tijden niet zo goed geslapen” zei hij. “In de Chinese Muur
sliep ik altijd onrustig. Ik werd gekweld door de gedachte dat mijn
dafje onbeschermd buiten geparkeerd stond. De zekerheid dat mijn
dierbaar bezit hier veilig onder mij in de garage staat is zo
geruststellend. Er is zelfs een inbraakalarm. Een inbraakalarm is de
beste garantie voor een ongestoorde nachtrust.”
Jasper rommelde in de kastjes bij het aanrecht.
“Theezakjes en suiker. Beter dan niets. Heb jij iets te eten bij je?”
“Een lunchpakket.” Ik liet de plastic boodschappentas van Sandra zien.
“Daar zit genoeg in voor de hele week!”
Jasper zette thee in twee mokken met barsten en zonder oor. We aten van
het lunchpakket.
“Wil jij voor mij aanbellen bij mevrouw Koriander? Dat durf ik niet zo
goed.”
“Waarom moet ik aanbellen?”
“Om te vragen wat ik in de tuin moet doen.”
“Dat hoef je toch niet te vragen. Je bent een vakbekwaam hovenier. Die
vragen dat niet. Die gaan zo aan de slag. Als je de achterdeur van de
garage neemt dan kom je bij een prieeltje. Daarnaast is een schuurtje.
Daar staat vast nog wat oud tuingereedschap. Je moet als hovenier
altijd een stuk tuingereedschap in je handen hebben. Dat is het teken
van je vakbekwaamheid.”
“Maar wat moet ik dan doen?”
“Weet ik veel. Ik ben geen tuinman. Ga het grindpad harken of zoiets.
Zou je me nu even alleen willen laten? Ik moet mijn pyjama om wisselen
voor iets wat beter bij een chauffeur past.”
Ik ging de smalle trap af en door de achterdeur naar buiten. Ik kwam in
een alleraardigst prieeltje. Net zo een prieeltje als op één van
Paula’s schilderijen van Venus. Ik zag een vervallen schuurtje met de
deur uit de hengsels en ging naar binnen. Ik duwde het spinnenrag
opzij. Er stonden allerlei soorten tuingereedschap. Ik pakte er één
waarvan ik vermoedde dat het een hark was. Aan één uiteinde van een
lange steel was een grote grove kam bevestigd met roestige tanden die
haaks op de steel stonden. Hiermee ging ik aan de slag. Jasper had voor
mijn eerste dag nu niet bepaald een makkelijk klusje uitgezocht.
Kilometers grindpad in de tuin van mevrouw Koriander. Eerst stak ik de
tanden te diep in het grind en ontstonden er hopen op het pad. Daarna
kreeg ik de slag te pakken. De roestige tanden stonden ver genoeg uit
elkaar dat de kiezels er tussen door konden. Dankzij de lange steel
hoefde ik niet te bukken. En ik kon er op leunen bij het uitrusten. Na
iedere twee halen rustte ik een minuut of vijf uit. Ik keek dan om mij
heen. Heesters en fruitbomen bloeiden in de voorjaarszon. En wat een
vogels hipten en tjilpten er tussen de frisgroene blaadjes! Vogels met
een rood borstje. Vogels met een geel borstje. Met een gespikkeld
borstje. Met een blauw koppetje. Met een zwart koppetje of helemaal
zwart. En allemaal met kleine snaveltjes waar de mooiste liedjes uit
kwamen. Paula wilde op haar schilderij van Venus alle zangvogels
schilderen. Nou dan moest ze maar eens in de tuin van mevrouw Koriander
kijken of ze er niet één vergeten was. Twee halen harken en dan weer
uitrusten. Heel ontspannen. En ik altijd maar denken dat je van
tuinieren moe en vies wordt. Allemaal vooroordelen. Tuinieren is
tiptop! En ik raak er ook mijn bierbuik mee kwijt. Je krijgt wel
vreselijk veel honger van tuinieren. Bovendien was ik vroeg opgestaan.
Heel erg vroeg. Dat stimuleert de eetlust. Om twaalf uur zocht ik
Jasper op voor de lunch. Hij stond voor de garage in een overall en met
zijn handen in de zij. Hij keek naar de limousine die hij buiten had
gezet. De auto glom en schitterde in de zon. We gingen in het prieeltje
zitten en aten mijn lunchpakket verder op. Na het laatste
krentenbolletje leunde Jasper tevreden achterover op het roestige
tuinstoeltje.
“Geen beter leven dan een goed leven.”
“Ga je morgen op reis met mevrouw Koriander?”
“Ja. De limousine is er klaar voor. De accu is geladen. De banden zijn
op spanning. Olie gecontroleerd. Kleppen afgesteld. Bougies
schoongemaakt. Dadelijk nog een proefritje.”
“Waar gaan jullie naar toe?”
“Dat weet mevrouw Koriander nog niet. Dat hoort ze vanmiddag van Ilene
Lilas. Die gaat mee.”
“Ilene Lilas gaat mee? Jij wordt de chauffeur van Ilene Lilas? In
hemelsnaam op aarde! En ik moet hier achterblijven als tuinman!”
“Dat is jouw eigen schuld. Had je maar een rijbewijs moeten hebben.
Ilene Lilas gaat inderdaad mee. Sterker nog. De reis is haar idee. Ze
houdt de bestemming tot het laatste moment geheim voor mevrouw
Koriander. Om het een verrassing te houden.”
“Het is niet eerlijk. Jij kent Ilene Lilas helemaal niet en jij kan met
haar op reis. Ik heb alle dagen op haar gewacht bij de hertenkamp. Haar
bijna alle dagen ontmoet. En ik kan niet mee.”
“Troost je. Misschien zie je haar vanmiddag nog over de oprijlaan
lopen. En morgenochtend kun je ons uitzwaaien. Ik ga nu mijn proefrit
maken. Succes met harken.”
Terwijl ik leunde op de steel zag ik Jasper in de limousine de
oprijlaan afrijden naar de weg. Ik moest nu goed op blijven letten.
Jasper had gezegd dat Ilene Lilas vanmiddag langs zou komen. Ik zou
naar haar glimlachen en zij zou ook glimlachen. Misschien kon ik haar
gedag zeggen. Het was warm. De zon scheen volop in de blauwe lucht.
Mijn gedachten dwaalden af naar Paula en Sandra. Die waren op het
strand. Om schetsen te maken voor een schilderij van de
Geboorte van Venus. Die was uit het schuim van de zee geboren. Sandra
stond nu met haar voeten in de kleine schuimende golfjes te poseren
voor Paula. Sandra was niet uit het schuim van de zee geboren. Dat
soort dingen gebeuren nu niet meer. Sandra is wel een schoonheid. Net
zo mooi als de Venus op de schilderijen van Paula. Heel erg mooi dus.
Want Venus was de mooiste vrouw op aarde. Zij had lang blond haar. Dat
weet ik van de schilderijen van Paula. Sandra heeft ook lang blond
haar. Dat komt tot voorbij haar middel. Ik probeerde mij voor te
stellen in welke houding Sandra poseerde. Met haar handen
achter het hoofd en haar boezem naar voren? Nee dat was te gewoon. Niet
artistiek genoeg. Met haar rechterhand voor haar rechterborst en met in
haar linkerhand het uiteinde van haar lange blonde haar ter hoogte van
haar heup? Als je boven een atelier woont krijg je daar vanzelf
belangstelling voor. Ik moest niet vergeten aan Paula te vragen of ik
de schetsen mocht zien. Plotseling stond Ilene Lilas voor mij. Zo in
gedachten was ik geweest dat ik haar niet had zien aankomen. Ik stond
midden op het grindpad op de steel te leunen. Ilene Lilas kon er niet
langs. Zo dichtbij had ik haar nog nooit gezien. Ik keek omhoog naar
haar. Ze is namelijk een hoofd groter. Ik glimlachte naar haar. Haar
mooie grijze ogen keken mij verschrikt aan. Ze rende over het gras
langs mij heen naar de achterkant van de villa. Ik had haar niet kunnen
groeten. Geen probleem. Ik had nog een kans als ze weer wegging. Zo
tussen vijf en zes uur. Dan moest ik extra goed opletten en niet
aan andere dingen denken. Het was nog maar drie uur. Alle tijd.
Ontspannen harkte ik verder. Ik kreeg het warm in de volle zon. Had ik
maar een korte broek aangetrokken. Mag je als vakbekwaam hovenier een
korte broek dragen? Dat moest ik zo dadelijk aan Jasper vragen. Vlakbij
stond een betonnen bankje in de schaduw. Ik liep naar het bankje en
liet de steel uit mijn handen glijden. Op dat moment rende Ilene Lilas
over het grindpad. Ze droeg iets roods in haar handen. Er ging een raam
open in de villa en het hoofd van mevrouw Koriander kwam naar buiten.
“Ilene! Kom terug! Naaktgeboren hou haar tegen!” Ik kwam direct in
actie. Het tegenhouden van wegrennende mensen behoorde kennelijk tot
het takenpakket van een hovenier. Nu kon ik mijn vakbekwaamheid
tonen. En Ilene Lilas mocht niet weglopen zonder dat ik naar haar kon
glimlachen. Zonder dat ik haar kon groeten. Ik spurtte naar het
grindpad. In mijn haast trapte ik op de roestige tanden. Uit het niets
zwiepte de steel tegen mijn voorhoofd. Ik viel op mijn rug in het gras.
Jasper had het nog zo gezegd. Je moet als hovenier altijd je
gereedschap in je handen houden. Ik krabbelde overeind en rende over de
oprijlaan. Bij het hek werd mij de weg versperd door de limousine.
Jasper kwam terug van zijn proefrit en reed over de oprijlaan naar de
villa. Ik sprong opzij en zwaaide driftig naar hem. Hij zwaaide vrolijk
terug. Ik rende terug naar de villa. Buiten adem schreeuwde ik tegen
Jasper. “We moeten Ilene Lilas tegen houden.”
“Waarom?”
“Opdracht van mevrouw Koriander.”
“Ik zag haar net in de auto stappen bij die kennis van jou.
Die Simon Quack.”
“Snel dan! We moeten er achteraan.”
“In de limousine? Dat moet ik eerst aan mevrouw Koriander vragen.”
“Dan gaan we in jou auto.”
“Tegen de tijd dat we het dafje uit de garage hebben zijn zij allang
ontkomen.”
Mevrouw Koriander kwam met korte snelle passen aangelopen over het
grindpad.
“Dubbeldam! Naaktgeboren! Palaver in het prieeltje.”
“Zoals u wenst mevrouw” zei Jasper.
Mevrouw Koriander stampte met haar rechterhak in het grind en liep voor
ons uit.
Jasper pakte een rond kussentje uit het vervallen schuurtje en legde
dit op één van de roestige stoelen. “Alstublieft mevrouw.” Mevrouw
Koriander ging zitten. “Dank je Dubbeldam.” Ze wenkte dat we mochten
gaan zitten op de stoelen zonder kussentje.
“Jullie moeten niet denken dat dit een theekransje is. We hebben geen
minuut te verliezen. We moeten actie ondernemen voor het te laat is. We
moeten zo snel mogelijk de puzzelstukjes bij elkaar leggen. Ik zal
eerst vertellen wat ik heb gezien en gehoord. Daarna zijn jullie aan de
beurt. Ilene Lilas kwam vanmiddag geheel confuus bij mij binnen. Ze
wilde stante pede op reis gaan. Vanmiddag al. Ik zei dat dit niet ging.
Dat ik nog niet klaar was met de voorbereidingen. Ze smeekte mij. Maar
ik laat mij niet dwingen. Plan is plan. En volgens het plan vertrekken
we morgen. Bovendien wilde ze niet vertellen waarom ze plotseling zo
haast had. Ze leek wat te kalmeren. Daarna hebben we gesproken zoals we
dat altijd doen. Toch luisterde ze niet zo aandachtig als normaal.
Plotseling stond ze op. Ze riep tegen mij dat ze niet anders kon. Zij
moest vandaag vertrekken desnoods zonder mij. Ze pakte een beeldje van
de salontafel en ze rende de achterdeur uit. Ik heb het raam geopend en
haar nageroepen dat ze terug moest komen. En Naaktgeboren.
Jou heb ik de opdracht gegeven om haar tegen te houden. Een opdracht
waarin je gefaald hebt omdat je over een hark struikelde.”
“Ik struikelde niet. De steel zwiepte plotseling tegen mijn gezicht.”
“Spreek mij niet tegen. Vertel mij liever wat je hebt gezien toen je
weer in staat was om achter haar aan te gaan.”
“Niets. Jasper reed net de oprijlaan in. Ik kon er niet langs.”
“Dubbeldam! Heb jij iets gezien?”
“Ja mevrouw. Ilene Lilas kwam de oprijlaan afrennen met een
tuinkabouter in haar handen. Ze stapte bij Simon Quack in de auto.”
“De rol van Quack is voor mij een raadsel. Ik hou hem in de gaten sinds
hij portretfoto’s van Ilene maakt. Ik doe al jaren geen
detectivewerk meer. Niet meer sinds meneer Koriander tien jaar geleden
is verdwenen. Maar ik pluis wel alle kennissen van Ilene na. En vooral
haar vrijers. Dat waren allemaal oplichters. Alleen op haar geld uit.
Het arme meisje was iedere keer weer in tranen als ik haar mijn
bevindingen vertelde. Maar beter ten halve gekeerd dan ten hele
gedwaald. Zou Quack een oogje op Ilene hebben? Wat denk je
Naaktgeboren? Jij kent hem goed. Jij woont boven zijn atelier.”
“Ik weet zeker dat hij een oogje op haar heeft. Gisterochtend vertelde
ik aan Paula en Simon dat ik Ilene Lilas bijna dagelijks ontmoette in
de hertenkamp. Simon begon op te scheppen dat hij de foto van haar had
gemaakt die achterop deel twaalf staat. En de foto’s achterop de andere
delen. Hij vertelde een vreemd verhaal dat Ilene Lilas verdwenen was.
Dat ze niet op was komen dagen op een afspraak die Simon bij haar thuis
in Amsterdam had. Dat niemand wist waar ze was en dat hij samen met
vrienden de hele nacht naar haar gezocht had. Dat hij daarom pas ‘s
ochtends was thuisgekomen. Paula denkt dat hij bij een zangeresje heeft
geslapen. Nou ik weet wel beter. O ja! Hij zei ook nog dat ik
nooit meer naar de hertenkamp mocht gaan. Hij wil Ilene Lilas gewoon
voor zichzelf houden. Daarom heeft hij dat verhaal over de verdwijning
verzonnen.”
“Verdwenen is Ilene allerminst. Ze is nog twee keer bij mij langs
geweest en beide keren had Quack geen enkele moeite om haar hier te
vinden. Die verdwijning moet hij inderdaad verzonnen hebben als smoes
voor Paula Roelofs en om jou bij de hertenkamp weg te houden. Toch denk
ik niet dat hij Ilene het hof maakt. Ilene stelde voor dat hij
chauffeur zou worden op onze reis. Ilene heeft veel te veel stijl om
haar geliefde voor mijn chauffeur te laten spelen. Of erger nog om mijn
chauffeur als minnaar te nemen. Enfin. Ik had Dubbeldam toen al
ingeschakeld voor de bemiddeling. Ik heb tegen Ilene gezegd dat die
Quack maar via Dubbeldam moest solliciteren. Dat heeft hij kennelijk
niet gedaan.”
“Mevrouw. Mag ik wat zeggen?”
“Ga je gang Dubbeldam.”
“Simon Quack heeft wel gesolliciteerd. Mevrouw. Maar hij kwam niet
opdagen voor het gesprek. In plaats daarvan heeft hij Ronald gestuurd.”
“Naaktgeboren hoe zit dat?”
“Gisterochtend kwamen Paula en Simon de trap naar mijn vliering
opstormen. Ze vertelden mij …” Net op tijd bedacht ik mij dat
ik beter niet over kandidaat-erfgenamen kon beginnen.
“Ga verder Naaktgeboren.”
“Dat ze een baantje voor mij hadden gevonden. Het was een verrassing
wat voor baantje. Ik moest naar de Chinese Muur voor een gesprek.”
“De Chinese Muur?” vroeg mevrouw Koriander verbaasd.
“Mevrouw” zei Jasper. “De Chinese Muur is de naam van het gebouw waar
ik tot gisteren kantoor hield. Tijdens het gesprek bleek dat Ronald
geen rijbewijs had. Ik heb hem toen beloofd om te informeren of u nog
een tuinman nodig had. Dat wilde hij graag.”
“Ik wilde helemaal geen tuinman worden” zei ik. “Het was een idee van
Jasper. Eerst zei hij dat u helemaal geen tuinman zocht en daarna vroeg
hij het toch aan u. Paula vertelde aan u dat ik vakkundig kan
tuinieren. Sandra vond het ook een goed idee. Toen kon ik er niet meer
onderuit.”
“Wie is Sandra?” vroeg mevrouw Koriander.
“Sandra is een naaktmodel van Paula. Ze poseert altijd als Venus.”
Mevrouw Koriander keek mij een tijd lang indringend aan. “Ik geloof
niet dat je iets verbergt. Daar ben je te eerlijk voor. Dat zag ik
gister al toen ik je aannam. Ik heb je trouwens niet aangenomen om op
een steel te leunen en over een hark te struikelen. Ik heb je
aangenomen omdat je Quack kent en boven zijn atelier woont. Heb je een
sleutel van het atelier?”
“Ja. Natuurlijk. Ik woon er.”
“Naaktgeboren en Dubbeldam! Jullie gaan direct naar dat atelier op zoek
naar aanwijzingen voor het reisdoel van Ilene. Quack moet er meer van
weten.”
“Met de limousine mevrouw?”
“Nee. Dat is te opvallend. Ga met jouw eigen auto.”
“Goed mevrouw.”
“Kom meteen terug om verslag uit te brengen.”
“Ja mevrouw.”
“Neem al het bewijsmateriaal mee dat jullie kunnen vinden.”
“Zeker mevrouw.”
In het dafje zei Jasper “Vertrouwelijke klusjes opknappen hoort ook bij
de taak van chauffeur.”
“En bij de taak van tuinman hoort zeker om in de spullen van een vriend
te snuffelen. Nou dat ga ik mooi niet doen.”
“Hoe komen we dan aan bewijsmateriaal?”
“Als Paula in het atelier is dan kunnen we het aan haar vragen. Zij kan
in zijn computers kijken.”
“Ook goed. Mooie vriend is die Simon trouwens. Het heeft er alles van
weg dat hij er met jouw meisje van door gaat. Ook al denkt mevrouw
Koriander van niet.”
“Ilene Lilas is mijn meisje niet. Vanmiddag liep zij bang voor mij weg.
Net als Daphne van Apollo wegliep. Terwijl ze bij de hertenkamp mij nog
vriendelijk groette.”
“Wie zijn Daphne en Apollo?”
“Dat moet je dadelijk ook maar aan Paula vragen.”
“Je hebt niet aan mevrouw Koriander verteld dat Ilene Lilas bang voor
jou was.”
“Ze heeft er ook niet naar gevraagd. Ik moest alleen vertellen wat er
gebeurd was nadat ik de steel tegen mijn gezicht had gekregen.”
“Mevrouw Koriander heeft ons ook niet alles verteld. Zo zei ze dat
Ilene Lilas een beeldje van de salontafel meenam. Ik heb duidelijk
gezien dat ze een tuinkabouter bij zich had. Die zet je toch niet op
een salontafel. Ook ben ik benieuwd waar ze het met elkaar over hadden
vlak voordat Ilene Lilas plotseling wegliep. Misschien had mevrouw
Koriander iets gezegd.”
We reden de straat in waar het atelier aan ligt. Een grote luxe auto
met geblindeerde ruiten reed ons met hoge snelheid tegemoet. Jasper kon
nog net op tijd uitwijken.
“Die Duitsers denken dat ze altijd op de Autobahn zitten” zei Jasper.
“Hoe weet je dat het Duitsers waren?”
“Dat weet ik ook niet. Misschien waren het wel Fransen. De auto had in
ieder geval een Duits kenteken. Aan de eerste letters kun je zien in
welk district de auto staat ingeschreven.”
We reden langs het atelier.
“Paula is er” zei ik. “De voordeur staat open.”
Jasper had moeite om een parkeerplek te vinden. Tien minuten later
waren we in het atelier. Ik zag niemand. Schildersspullen van Paula
lagen over de grond. Het schilderij van Venus met de Vogels was
verdwenen. Er was vast en zeker ingebroken.
“Wat een troep maken die kunstenaars er altijd van” zei Jasper. “Jij
moet die Paula maar roepen. Ik zie de computers daar al staan.” De
computers van Simon stonden nog netjes in hun hoekje van het atelier.
“Paula!”
“Ronald? Ben je daar?” Ik herkende de stem van Sandra. Ze klonk
angstig.
“Ja. Ik ben het. Waar zit je?”
“Achter het kamerscherm. Wie is er bij jou?”
“Jasper. Een vriend van mij.”
Sandra kwam achter het scherm vandaan. Ze droeg een kort zomerjurkje.
Ze gaf Jasper snel een hand en viel mij om de hals.
“Ronald ik ben zo bang geweest!”
“Dat mag je zo vertellen” zei ik. “Eerst willen we wat aan Paula
vragen. Weet jij waar zij is?”
“Paula is weg. En de Venus ook.”
“Wanneer is ze weggegaan?” vroeg Jasper.
“Tien minuten geleden. Ik kon het zien door een spleet in het scherm.
Ik had haar moeten helpen. Ik was zo bang! Paula wist dat ik hier was.
Maar ze riep niet om hulp. Ze wilde mij beschermen. Ik dacht even dat
ik de
dieven terug hoorde komen. Gelukkig waren jullie dat.”
“Vertel alles wat je gezien hebt” zei ik.
“We waren net teruggekomen van het strand. Sandra wilde nog schilderen.
Ik stond mij achter het scherm uit te kleden.”
“Waarom deed je dat achter het scherm?” vroeg Jasper. “Je bent toch
naaktmodel?”
Jasper begreep er niets van. Hij woont ook niet boven een atelier.
“Dat is artistieker” zei ik. “Wat gebeurde er toen?”
“Er werd aangebeld. Paula liep naar de deur. Ik hoorde twee
mannenstemmen. Volgens mij in het Duits. Ik verstond er niet zo veel
van. Ze wilden dat Paula direct met hen meeging. Ze noemden een aantal
malen Simon. Paula riep dat Simon naar de hel kon lopen. De mannen
kwamen het atelier binnen. Paula wilde ze tegenhouden. De ene
man greep haar bij een arm en de andere man pakte het
schilderij van Venus. Daarna liepen de mannen weg met het schilderij.
Paula ging ze achterna. Ik durfde niet achter het scherm vandaan te
komen. Ik was bang dat de mannen terug zouden komen.”
“Ze hebben de Venus geschaakt” zei ik.
“De auto met Duits kenteken is vast van de boeven” zei Jasper. “Hoe
zagen de mannen eruit?”
“Ze hadden allebei hetzelfde donkergrijze pak aan en een pet op. Het
leken wel privéchauffeurs of zoiets.”
“Dan waren het geen boeven” zei Jasper. “Het was hooggekwalificeerd
huispersoneel dat een vertrouwelijk klusje opknapt. Dat doet mij er aan
denken dat wij hier ook met een opdracht zijn.” Hij liep naar de
computers en zette ze één voor één aan.
“Je kan toch niet zomaar in andermans computer kijken?” zei ik.
“Dat kan in dit geval heel makkelijk. Simon Quack heeft niets
beveiligd. Alle paswoorden zijn opgeslagen en worden automatisch
ingevuld. Ik kan zo in zijn e-mail. Er zijn opvallend veel e-mails bij
die de laatste tijd verstuurd zijn vanaf een Duits e-mail adres.
Info@Rosenstein.de. Ik print ze allemaal uit. Als bewijsmateriaal. Kom
eens kijken. Ik heb hier de website van Rosenstein. Het is een oud
kasteel op een heuvel. Het wordt bewoond door de Freiherr von
Rosenstein. Er hoort een grote tuin bij. Die is aangelegd op terrassen.
Met een vermaarde rozencollectie. De tuin en de westelijke vleugel van
het kasteel zijn opengesteld voor het publiek van juni tot en met
september. Openingstijden van acht uur ‘s ochtends tot acht uur ‘s
avonds. De toegangsprijs is vijf euro per persoon. Drie euro per
persoon voor kinderen tot tien jaar en bejaarden. Honden toegestaan
mits aangelijnd. Uitgebreide lunchkaart in de Biergarten. Hier heb ik
een routebeschrijving. Ik druk alle webpagina’s af. Als
bewijsmateriaal. Kijk. Een filmpje van de Freiherr von Rosenstein. Hij
heet de bezoeker welkom op een virtuele toer door het kasteel en de
tuin. Zo te zien een oude baas van een jaar of tachtig.”
Jasper wachtte totdat de printer klaar was met zoemen en pruttelen. Hij
pakte de stapel papier uit de printer. “Kom Ronald. Verslag uitbrengen
bij mevrouw Koriander.”
“En ik dan?” vroeg Sandra. “Jullie laten mij hier toch niet alleen
achter?”
“Jij gaat met ons mee” zei Jasper. “Als bewijsmateriaal.”
Onderweg vertelde ik aan Sandra wat er die dag bij mevrouw Koriander
was gebeurd.
“Is die mevrouw Koriander erg streng?” vroeg zij.
“Heel streng” zei Jasper. “Je moet haar altijd met mevrouw aanspreken.”
“Net als de klanten in de kapsalon waar ik gewerkt heb” zei Sandra.
“En als ze boos is gaat ze met haar rechtervoet stampen” zei ik.
“Ik krijg er nu al de kriebels van. Ik snap niet waarom de mensen zo
deftig doen als ze toevallig wat meer geld of een groter huis hebben.
Paula is een beroemde schilderes en die doet gelukkig wel gewoon.”
“Kunstenaars zijn aardige lui” zei ik.
“Jullie kunnen niet met standsverschillen omgaan” zei Jasper. “Dat komt
door jullie socialistische opvoeding.”
We reden de oprijlaan op en stapten voor de garage uit. Mevrouw
Koriander zat nog steeds in het prieeltje. Ze dirigeerde ons met haar
ogen naar haar toe.
“Wie ben jij?” vroeg ze aan Sandra.
“Sandra Sandelhout. Mevrouw.”
“Je hebt mooi haar juffrouw Sandelhout.”
“Dank u voor het compliment mevrouw.” Sandra maakte een kleine
kniebuiging. Heel charmant en welgemanierd.
“Mevrouw” zei Jasper. “Juffrouw Sandelhout is een uitstekend
gekwalificeerd kamenierster. Ze heeft jarenlange ervaring in het
verzorgen van damescoiffures. U kunt vast een kamenierster op reis
gebruiken. Dacht ik.”
Mevrouw Koriander stampte kwaad met haar rechtervoet in het grind.
Minder indrukwekkend omdat ze zat. Meer als een boos kind.
“Denken doe ik zelf en een kamenierster daar heb ik zelf al
eens aan gedacht. Hoe weet je trouwens zo zeker dat ik op reis ga? Heb
je de reisbestemming van Ilene ontdekt?
“Ja mevrouw. Kasteel Rosenstein in Duitsland.”
“Hebben jullie daar bewijsmateriaal voor gevonden?”
“Ja mevrouw.” Jasper overhandigde de stapel afdrukken.
“Dit komt zeker allemaal uit een computer?” vroeg mevrouw Koriander.
“Ja mevrouw.”
“Dan hecht ik er absoluut geen waarde aan. Alles uit een computer kan
vervalst en in elkaar geknutseld zijn. Er is geen manier om er achter
te komen of het echt is. Geen handschrift om te analyseren. Geen
originele handtekening. Als dit het enige bewijsmateriaal is dan hebben
jullie je werk slecht gedaan.”
“Er is ook nog de geschaakte Venus” zei ik.
“Laat die dan snel zien.”
“Dat kan niet want die is geschaakt” zei ik.
“Ik heb het zelf zien gebeuren” zei Sandra. “Mevrouw. Ik stond me net
uit te kleden achter het kamerscherm om voor het schilderij te poseren.
Er kwamen twee Duitsers het atelier binnen. Privéchauffeurs of zoiets.
Die hebben het schilderij meegenomen. Paula is achter ze aan gegaan.”
“Paula Roelofs?” vroeg mevrouw Koriander.
“Ja mevrouw.”
“Waar is Paula Roelofs nu?”
“Dat weten we niet” zei ik. “Ik denk dat ze is meegereden in de Duitse
auto die Jasper en ik zagen wegscheuren vlak voordat we bij het atelier
waren. O ja. Sandra vertelde ons dat ze de Duitsers hoorde zeggen dat
Paula met ze mee moest gaan omdat Simon dat wilde.”
“Simon Quack?” vroeg mevrouw Koriander.
“Ja mevrouw” zei Sandra. “Paula zei dat Simon naar de hel kon lopen.”
“Mevrouw” zei Jasper. “Ik heb het kenteken van de Duitse auto gezien.
De auto staat geregistreerd in het district waar ook kasteel Rosenstein
ligt.”
“Kijk eens aan” zei mevrouw Koriander. “Onvervalste
ooggetuigenverslagen. Dat noem ik bewijsmateriaal. Veel beter dan
e-mails. Die kan iedereen verzinnen. Het is mij nu duidelijk dat
kasteel Rosenstein het reisdoel is van Ilene Lilas. En dat Quack er bij
betrokken is.”
“Maar mevrouw” zei Jasper. “We weten toch juist dankzij de e-mails dat
kasteel Rosenstein de bestemming is?”
“Een nuttige aanwijzing maar geen bewijs Dubbeldam. We vertrekken
morgenvroeg.”
“Kan ik mee mevrouw?” vroeg Sandra.
“Je wilt kamenierster worden juffrouw Sandelhout?”
“Als ik maar mee kan mevrouw. Ik wil zo graag Paula helpen. Zij is daar
vast al naar toe op weg. In het atelier durfde ik niets te doen en daar
heb ik zo spijt van.”
“Goed juffrouw Sandelhout” zei mevrouw Koriander. Ze keek naar het
zomerjurkje van Sandra. “Trek wel iets degelijkers aan voor de reis. Je
kunt bij mij op de achterbank zitten.”
“Dank u wel mevrouw.”
“Ik wil ook Paula helpen” zei ik. “En ik wil zeker niet alleen hier
achterblijven.”
“Jij bent de tuinman” zei Jasper. “Die moet voor de tuin zorgen. Die
kunnen we niet meenemen. Ik bedoel dat we de tuinman niet mee kunnen
nemen. De tuin trouwens ook niet. Als je nou palfrenier was. Dan had je
de koffers kunnen dragen en het portier voor mevrouw open kunnen doen.”
“Naaktgeboren als palfrenier” zei mevrouw Koriander. “Daar heb ik
zelf al eens aan gedacht. Naaktgeboren jij gaat mee als
palfrenier. De tuin kan wel zonder jouw leunen en struikelen. We
vertrekken morgenochtend om negen uur voor een reis van een week.”
Mevrouw Koriander had gesproken. Zij stond op en liep terug naar de
villa.
“Zal ik jullie thuis brengen met het dafje?” vroeg Jasper.
“Ik heb wel zin om te lopen. Jij ook Ronald? Het is zo’n mooie avond.”
“Lopen is wat mij betreft nu tiptop. Als Jasper ons morgenochtend op
wil halen dan is ie een toffe peer. Dat is wel zo ontspannen met de
bagage.”
“Ik haal jullie om half negen op bij het atelier” zei Jasper. Dat
tijdstip klonk een stuk minder ontspannen.
De lage avondzon scheen door het felle groen van de bomen terwijl wij
de oprijlaan afliepen. “We gaan een week op reis” zei Sandra
opgewonden. “We moeten onze koelkast nog leeg eten. Wat zit er in jouw
koelkast?”
“Ik heb geen koelkast.”
“Dan moet je eerst bij mij langs komen. Mijn koelkast zit vol lekkere
hapjes die binnen een week op moeten. Hoor je die vogel zingen? Dat is
een nachtegaal. Paula heeft mij dat vanochtend in de duinen geleerd. Ik
hoop zo dat we haar snel terugzien.”
“Ik ook” zei ik.
De oude limousine snorde over de snelweg naar het oosten. Ik zat naast
Jasper met een opengeslagen wegenatlas. Mevrouw Koriander en Sandra
zaten op de achterbank. Sandra had gevraagd of de glazen wand tussen de
voorstoelen en de achterbank naar beneden mocht. Mevrouw Koriander vond
dat goed.
“Hebben jullie gisteren nog iets van Paula Roelofs vernomen?” vroeg
mevrouw Koriander.
“Geen spoor te bekennen” zei ik. “Ze is niet meer in het atelier
geweest. Ze nam ook de telefoon niet op. We zijn nog langs haar huis
geweest. Niemand deed er open. We hebben bij de buren aangebeld. Die
hadden haar naar buiten zien gaan met een reistas en een tennisracket.
Ze stapte in een grote auto met Duits kenteken. Die auto kennen wij
ondertussen. Heel dapper dat ze met die engerds meegaat. Het
tennisracket heeft ze vast meegenomen om zich te kunnen verdedigen.”
“Ze gaat mee vanwege het schilderij” zei Sandra. “Met het schilderij
dwingen ze haar om mee te gaan. Anders krijgt ze het schilderij niet
terug. Haar schilderijen zijn alles voor haar.”
“Dat snap ik niet” zei Jasper. “Ze schildert toch zo een nieuw
schilderij. En deze was nog niet eens af.”
“Juist daarom wil ze het schilderij terug” zei Sandra. “Ze wil niet dat
er een onafgemaakt schilderij van haar rond gaat zwerven.”
“Jasper begrijpt dat soort dingen niet” zei ik. “Hij woont boven een
garage. Paula wordt misschien wel gedwongen om het schilderij af te
maken. Simon en Ilene Lilas zijn vast lid van een bende die in gestolen
kunst handelt.”
“En in gestolen tuinkabouters” zei Jasper. “Ik heb duidelijk gezien dat
Ilene Lilas een tuinkabouter in haar handen had toen zei de oprijlaan
af kwam rennen en bij Simon in de auto stapte.”
“Die tuinkabouter is een ordinair prul” zei mevrouw Koriander. “Die mag
me gestolen worden. Meneer Koriander heeft hem twintig jaar geleden
gekocht. Voor het zware werk in de tuin zodat hijzelf geen rugklachten
kreeg. Kabouter Ischias noemde hij hem. Die tuinkabouter deed
natuurlijk niets en daarom is de tuin zo dichtgegroeid.”
“U zei kabouter Ischias?” vroeg ik verbaasd. “Heet die tuinkabouter net
als de hoofdpersoon in de boeken van Ilene Lilas?”
“Ja want dat moest Ilene Lilas zo van mij doen. Het is mijn idee dat de
hoofdpersoon een kabouter is met de naam Ischias. Die boeken gaan
natuurlijk niet over die tuinkabouter. Ze gaan over meneer Koriander.
De misdaden in de boeken zijn allemaal zaken die meneer Koriander en ik
hebben opgelost.”
“U komt ook in de boeken voor?” vroeg ik enthousiast. “Welk personage
bent u?”
“De magische edelsteen.”
“Dus dankzij u is kabouter Ischias zo slim? U bent in deel vijf
gestolen! Was dat niet eng?”
“Ik heb inderdaad angstige momenten meegemaakt maar alles is weer goed
afgelopen.”
“Net als in deel vijf!” riep ik opgewonden.
“Precies zoals in deel vijf is beschreven” zei mevrouw Koriander.
“Ilene Lilias heeft niets zelf verzonnen?” vroeg ik.
“Alles in haar boeken hebben meneer Koriander en ik meegemaakt. Het
waren opdrachten voor ons detectivebureau. Zij heeft alleen de
personages en de omgeving onherkenbaar gemaakt vanwege de
vertrouwelijkheid van de opdrachten.”
“Als die opdrachten vertrouwelijk waren hoe kan Ilene Lilas ze dan
kennen?” vroeg Jasper.
“Ik heb ze haar verteld.”
“Zij is als schrijfster rijk en beroemd geworden met uw verhalen!” zei
Jasper. “Mijn excuses mevrouw maar dat is toch plagiaat.”
“Het was mijn bedoeling dat zij beroemd zou worden en daar hoort nu
eenmaal bij dat ze ook rijk is geworden. Ik heb trouwens meer geld aan
haar boeken verdiend dan Ilene zelf. Ik bezit alle aandelen van haar
uitgever. Niet dat ik het geld nodig heb.”
“Mevrouw als ik u mag vragen?” vroeg Sandra. “Herkennen de klanten van
uw detectivebureau zich niet in de verhalen? En vond meneer Koriander
het goed?”
“Een aantal oud-cliënten hebben mij laten weten dat zij zichzelf
herkend hebben en dat zij het fantastisch vinden om een rol te spelen
in de wereldberoemde boeken. Verder houden ze het natuurlijk geheim.
Dat is in hun eigen belang. De boeken zijn verschenen na de verdwijning
van meneer Koriander tien jaar geleden. Als hij nog leeft dan ergert
hij zich groen en geel dat al zijn zaken gepubliceerd worden. Ook al
zijn de details onherkenbaar veranderd. Hij hield altijd vast aan de
hoogst mogelijke discretie. Hij zal het ook niet op prijs stellen dat
hij in het boek in een kabouter is veranderd. Als hij dat leest dan
springt hij uit zijn vel. Hij zal alles in het werk stellen om verdere
publicatie te voorkomen. En dat is juist mijn bedoeling. Want dan komt
hij altijd bij mij terecht. Ik ben namelijk de eigenaresse van de
uitgeverij zoals ik jullie al verteld heb. Er verschijnen nu al acht
jaar lang twee delen per jaar en nog steeds heb ik niets van meneer
Koriander vernomen. Binnenkort verschijnt het laatste deel waarin
kabouter Ischias verdwijnt net als meneer Koriander. Mijn laatste hoop
is nu dat hij nog niet is op komen dagen omdat hij aan geheugenverlies
lijdt. Hopelijk helpen de boeken hem dan zijn geheugen terug te vinden.”
“Hoe is meneer Koriander verdwenen?” vroeg Sandra. “Als ik dat vragen
mag mevrouw.”
“Het was een eenvoudige zaak op het gebied van het familierecht
waarvoor hij naar Curaçao moest. Ik had nog wat werk aan een andere
zaak en reisde hem een paar dagen later na. Op Curaçao aangekomen
ontdekte ik dat hij het vliegtuig terug genomen had ongeveer op het
moment dat ik op Schiphol instapte. We moeten elkaar ergens boven de
Atlantische Oceaan gepasseerd zijn. Ik ben direct weer teruggevlogen.
Het enige spoor dat ik in Nederland van hem heb kunnen vinden is dat
hij op Schiphol naar het station is gelopen zonder zijn bagage af te
halen. Sindsdien is hij verdwenen.”
“Heeft u nog lang naar hem gezocht?”
“De eerste twee jaar. Ik kon niets vinden. Toen kreeg ik het idee van
de boeken. Ik heb een kleine uitgeverij overgenomen en heb een
veelbelovende maar weinig succesvolle schrijfster uitgezocht om de
verhalen op te schrijven. Het was van belang voor mijn plan dat de
boeken bekend zouden worden.”
“Dat deel van uw plan is gelukt” zei ik. “Jammer dat u meneer Koriander
nog niet heeft gevonden.”
“Meneer Koriander moet zichzelf maar vinden” zei mevrouw Koriander. “En
verder zou ik dit onderwerp graag laten rusten. Laten we ons
concentreren op de zaak die nu voor ons ligt.”
“Welke zaak bedoelt u mevrouw?” vroeg Jasper. “De zaak van de gestolen
tuinkabouter?”
“Of de zaak van de geschaakte Venus?” zei ik.
“Of de zaak van de gechanteerde schilderes?” zei Sandra.
“Die zaken zijn slechts aanwijzingen en ondergeschikt aan de zaak
waarom het draait” zei mevrouw Koriander. “Ik wil weten waarom Ilene
mij niet alles wilde vertellen. Zij houdt iets voor mij verborgen en ik
wil weten wat. Dat is de zaak waarom het draait. Als we dat weten dan
zijn de zaken die jullie noemen ook opgelost.”
“Ik heb een idee mevrouw” zei Jasper. “Misschien wil ze overstappen
naar een andere uitgever die haar meer geld beloofd heeft.”
“Dat is volstrekte onzin. Het manuscript van het laatste deel ligt al
bij de uitgeverij. Hierna is Ilene vrij om haar eigen verhalen te
verzinnen en om van uitgever te veranderen als zij dat wil. Het is dus
helemaal niet nodig om hier geheimzinnig over te doen en het verklaart
ook niet haar reis naar Duitsland. Ik wil weten waarom zij naar dat
kasteel Rosenstein gaat en waarom zij de bestemming geheim voor mij
heeft gehouden en waarom zij op het laatste moment zonder mij is
vertrokken. Laten we beginnen met de aanwijzingen die jullie
genoemd hebben. De verklaring voor de diefstal van het onafgemaakte
schilderij van Venus heeft juffrouw Sandelhout al gegeven. Daar heb ik
zelf uiteraard ook al aan gedacht. Het gaat niet om het
schilderij maar om Paula Roelofs. Als het Quack om het schilderij te
doen was geweest dan had hij veel beter kunnen wachten tot het klaar is
en
het dan stiekem uit het atelier meenemen. Daar heeft hij alle
gelegenheid voor. Zijn handlangers hebben het onafgemaakte schilderij
openlijk meegenomen om Paula Roelofs te dwingen om met hun mee te gaan.
Dat was vast een idee van Quack voor het geval Paula Roelofs niet uit
zichzelf mee wilde gaan.”
“Maar waarom moest Paula dan mee?” vroeg ik.
“Mijn idee is dat Paula Roelofs iets weet over de zaak en dat zij mee
moest gaan om te voorkomen dat ze ons dat zou vertellen.”
“Wat zou Paula dan weten?” vroeg ik.
“Iets over Ilene of over de rol van Quack. Wat precies dat weten we
niet. We kunnen het haar niet vragen nu ze verdwenen is. Dat is dus ook
het doel van haar verdwijning.”
“Dan blijft de gestolen tuinkabouter over als enige aanwijzing” zei
Jasper.
“Ik heb een verhaal gelezen over een toffe tuinkabouter die op een dag
verdwenen was uit de tuin waar hij altijd stond” zei ik. “Hij was een
wereldreis gaan maken. Hij stuurde van over de hele wereld
aanzichtkaarten naar huis.”
“Dat is een broodje aap verhaal” zei Jasper. “De tuinkabouter is
trouwens niet uit vrije wil met Ilene Lilas meegegaan. Ik heb duidelijk
gezien dat zij hem stevig onder haar arm hield.”
“Er bestaat een Tuinkabouters Bevrijdingsfront” zei Sandra. “Die halen
tuinkabouters uit hun tuin en laten ze dan vrij in een bos. Ilene Lilas
kan daar lid van zijn.”
“Een studentengrap” zei Jasper. “Daar is Ilene Lilas te oud voor.
Volgens mij is het allemaal een publiciteitsstunt voor haar nieuwe
boek.”
“Alle boekhandels zijn bij het uitkomen van deel twee al voorzien van
een metershoge kartonnen versie van kabouter Ischias” zei mevrouw
Koriander. “De uitgever beschikt over een royaal budget voor marketing.
De reclamecampagne rond het binnenkort te verschijnen laatste deel is
ook al tot in details voorbereid. Er worden zeppelins in de vorm van de
onhandige draak Kuchkuch opgelaten.”
“Komt de draak Kuchkuch weer voor in deel zestien?” zei ik enthousiast.
“Ik vind het erg jammer dat hij vanaf deel tien geen rol meer speelt.
Hij is altijd zo grappig onhandig. Wie stelt hij in het echt voor?”
“Een politicus” zei mevrouw Koriander. “Meer kan ik er niet over zeggen
want hij is nu minister.”
“U zei dat u de tuinkabouter een prul vindt mevrouw” zei Sandra. “Weet
Ilene Lilas dat ook?”
“Nee” zei mevrouw Koriander. “Als ik mijn verhalen vertelde dan noemde
ik meneer Koriander ook vaak kabouter Ischias omdat meneer Koriander in
de boeken kabouter Ischias is. Meneer Koriander is geen prul. Behalve
dat hij nu al tien jaar verdwenen is. Het kan dus goed zijn dat Ilene
denkt dat ik zeer gehecht ben aan de tuinkabouter.”
“Dan heeft Ilene Lilas de tuinkabouter gestolen om dezelfde reden
waarom het schilderij van Venus is gestolen” zei Sandra. “Ilene
Lilas wil dat u achter haar aan reist.”
“Daar heb ik zelf ook al aan gedacht” zei mevrouw Koriander. “Ze pakte
de tuinkabouter voor mijn ogen van de salontafel.”
“Net zoals de handlangers van Simon voor de ogen van Paula
het schilderij van de schildersezel pakten” zei ik.
“Maar waarom heeft ze dan niet gewoon aan u verteld waar ze naar toe
ging?” vroeg Jasper.
“Om tijd te winnen” zei mevrouw Koriander.
“Als ze echt tijd hadden willen winnen dan had Simon Quack zijn
computer beter moeten beveiligen” zei Jasper. “Nu hebben ze maar een
dag voorsprong.”
“Ik denk dat de computers bewust niet beveiligd waren zodat
jullie niet teveel moeite zouden hebben om het reisdoel te achterhalen”
zei mevrouw Koriander. “Kennelijk is een dag voorsprong genoeg voor
Ilene. Dat betekent dat we geen tijd te verliezen hebben.”
Twee uur nadat we de grens gepasseerd waren stopten we voor de lunch
bij een wegrestaurant langs de snelweg.
“Juffrouw Sandelhout kan met mij meegaan naar het restaurant” zei
mevrouw Koriander. “Dubbeldam en Naaktgeboren blijven bij de wagen.
Jullie kunnen om beurten naar de cafetaria.”
“Ik ga ook naar de cafeteria” zei Sandra. “Ik blijf bij Ronald en
Jasper.”
“Niets daarvan. Jij gaat met mij mee! Ik ga niet alleen in het
restaurant zitten.” Mevrouw Koriander stampte met haar voet
op de vloer van de auto.
“Goed mevrouw” zei Sandra.
“Naaktgeboren!” riep mevrouw Koriander. “Duurt het nog lang? Ik heb jou
niet voor niets meegenomen.”
Jasper gaf mij een por. “Je moet het portier open doen.”
Snel stapte ik uit en deed ik het portier voor mevrouw Koriander open.
Sandra was al uitgestapt. Zij liep gedwee met mevrouw Koriander mee
naar het restaurant.
“Wie betaalt die bepaalt en verschil moet er zijn” zei Jasper. “Ik vind
het prima zo. Kan ik even roken. Ga jij maar als eerste eten.”
Eenzaam zat ik in mijn nette pak aan een plastic tafeltje een smakeloze
gehaktbal met slappe friet te eten tussen rauwe truckchauffeurs. Met
weemoed dacht ik aan de lekkere hapjes in de koelkast van Sandra. Vijf
minuten later was ik weer bij Jasper. “Goed op de limousine letten als
ik weg ben” zei Jasper. “Daarnet kwamen wat jongelui langs die gretige
blikken wierpen op de ster op de voorkant.”
“Wat moet ik doen als die jongelui terugkomen?”
“Dan verdedig je de limousine met je leven.”
Ik keek Jasper na terwijl hij tussen de geparkeerde auto’s naar de
ingang van de cafetaria liep en hoopte dat hij snel weer terug was. Ik
had er weinig zin in om de auto met mijn leven te verdedigen. Sandra
wilde ik wel met mijn leven verdedigen en een paar dagen geleden ook
nog Ilene Lilas maar die was de dag ervoor van mij weg gerend. Het is
lastig om iemand met je leven te verdedigen als die hard van je weg
rent. Jasper kwam binnen vijf minuten terug met een groot stuk belegd
stokbrood in zijn handen. Kort daarop kwamen ook mevrouw Koriander en
Sandra terug. Rustplaatsen langs snelwegen zijn gestresste plekken maar
je hoeft er gelukkig niet lang te zijn.
“Wat zijn jullie stil” zei Sandra toen we weer op de snelweg reden.
“We zijn nog aan het herkauwen van de lunch” zei Jasper.
“Ik ken nog een raadsel” zei Sandra. “Waarom vliegen de zwaluwen in de
herfst naar
Afrika?”
“Omdat het hier te koud wordt” zei Jasper.
“Dat is een oude” zei ik. “Omdat het te ver is om te lopen.”
“Dat dacht ik ook al” zei mevrouw Koriander.
“Ik ken er nog één” zei Sandra. “Amsterdam die grote stad met hoeveel
letters schrijf je dat?”
“Met tien letters” zei Jasper. “Eh negen!”
“Fout” zei Sandra. “Dat schrijf je met drie letters. D. A. T.”
“Dat had ik ook al geraden” zei mevrouw Koriander.
“Nog één” zei Sandra. “Wie springt er hoger dan de Eiffeltoren?”
“Iedereen” zei ik. “Want de Eiffeltoren kan niet springen.”
“Het is rood en wit en drijft in de erwtensoep” zei Sandra.
“Dat wil ik niet horen” zei mevrouw Koriander. “Het antwoord is vast
onsmakelijk. We hebben net gegeten. Dubbeldam zet de autoradio aan. Een
klassieke zender.”
We gingen van de snelweg af. Ik keek naar het landschap. Nog nooit was
ik zo ver op reis geweest. Ik heb zelf nooit behoefte gehad om
op
vakantie te gaan. En ook geen geld. Mijn hele leven is één hele lange
vakantie in de mooiste streek op aarde. Ik heb nooit begrepen waarom in
de zomermaanden de bergbewoners van Europa massaal naar de kust komen
en de kustbewoners massaal naar de bergen gaan. Een felle voorjaarszon
scheen op de heuvels en de bloeiende fruitbomen. Ik keek naar een
vakwerkboerderij. Hierna komt een watermolen dacht ik. Even later reden
we langs een watermolen. Het rad draaide langzaam. Voor de molen
stonden auto’s geparkeerd. De watermolen was een restaurant geworden.
Hierna komt een ruïne op een heuvel aan de rechterkant van de weg dacht
ik. Even later reden we langs de ruïne. Een donkere hoop stenen en een
halve toren in de hoogte. Achter die heuvel ligt een stad dacht ik. We
reden over de heuvel. In de verte staken kerktorens boven een stadsmuur
uit. Ik was hier nog nooit geweest en toch was het alsof ik deze weg al
twee dozijn keer was afgegaan.
“Dit is Kulda!” riep ik. “We zijn in Kulda! We zijn in de
fantasiewereld van kabouter Ischias! De vakwerkboerderij en de
watermolen en de ruïne en de ommuurde stad. Alles klopt!”
“Net een sprookjesland” zei Sandra. “Ik keek al uit naar de gelaarsde
kat.”
“Dus Ilene Lilas heeft de verhalen niet zelf verzonnen en de
fantasiewereld ook niet” zei Jasper. “Die fantasiewereld bestaat
gewoon. Plagiaat van de werkelijkheid. Ilene Lilas moet hier vaker zijn
geweest.”
“Dat heb ik ook al gedacht” zei mevrouw Koriander. “Het bewijs dat we
op de goede weg zijn. Het is jammer dat we geen boek van Ilene Lilas
bij ons hebben. Er staat in alle delen voorin een landkaart van Kulda.
Misschien zouden we op de landkaart meer aanwijzingen kunnen vinden.”
“Deel twaalf zit in mijn tas” zei ik. “Dat heb ik meegenomen voor de
foto op de achterkant. Simon zegt dat het een digitaal schilderij is.
Ik heb wel getwijfeld of ik het boek mee zou nemen. Ik weet niet of ik
Ilene Lilas nog wel zo aardig vind. Gisteren rende ze voor mij weg. Ze
glimlachte niet eens.”
“Wanneer rende Ilene voor jou weg?” vroeg mevrouw Koriander.
“Ze kwam mij tegen op het grindpad op weg naar u toe.”
“Dus voordat ze mij gesproken had.”
“Ja.”
“Daar heb je mij niets over verteld.”
“U had er ook niet naar gevraagd. U wilde alleen maar weten wat ik
gezien had nadat zij de villa uit vluchtte.”
“Ilene raakte dus in paniek van jou Naaktgeboren. Dat is een
belangrijke aanwijzing. Daar moet ik eens over nadenken. Dubbeldam!
Stop de wagen daar bij dat uitzichtpunt!”
Jasper parkeerde de auto bij een picknickplek. Ik deed het portier open
voor mevrouw Koriander. Jasper pakte een kussentje uit de kofferbak en
legde het voor haar neer op een houten bank. Ik zocht naar deel twaalf
in mijn tas en nam het samen met de wegenatlas mee naar de houten
picknicktafel. Sandra bracht frisdrank en bekertjes uit de limousine.
We vergeleken de kaart in deel twaalf met de wegenkaart. Kasteel
Rosenstein was als belangrijke bezienswaardigheid aangegeven op de
wegenkaart en ook het uitzichtpunt stond er op.
Jasper hield zijn linker wijsvinger op de wegenkaart en zijn
rechterwijsvinger op de kaart in het boek. “Kasteel Rosenstein ligt op
dezelfde plek als de burcht Asor in het boek.”
“De betoverde burcht Asor!” riep ik. “Die helemaal door struikgewas is
overwoekerd. De woonstede van kabouter Ischias! Het hoofdkwartier van
waaruit hij alle misdaden oplost.”
“Kabouter wonen toch in een paddenstoel” zei Jasper. “Of in een hol in
de grond. Of in een holle boom.”
“Ik vind het wel voldoende dat meneer Koriander in een kabouter is
veranderd” zei mevrouw Koriander. “Het gaat echt te ver om hem in een
of ander donker hol te laten wonen. Hij mag nog wel een beetje
waardigheid behouden. Ik ben er altijd van uitgegaan dat de burcht Asor
geïnspireerd was op mijn villa. Die is ondertussen ook bijna door
struikgewas overwoekerd. Asor omgedraaid geeft Rosa oftewel roos. Daar
heb ik al eens eerder aan gedacht. Ik heb dat nooit begrepen. Er staan
geen rozen in mijn tuin.”
“Rosenstein mevrouw!” riep Sandra enthousiast. “Bij Rosenstein is een
rozentuin.”
“Dat heb ik ondertussen zelf wel bedacht juffrouw Sandelhout. En nu
moeten jullie je mond houden. Ik wil nadenken.”
Mevrouw Koriander was een kwartier verzonken in een diep gepeins. Ze
zei geen woord. Het was alsof ze niet aanwezig was. Dat was tiptop.
Heel ontspannen. Zonder mevrouw Koriander was het net vakantie. Ik
begon te begrijpen waarom zelfs de mensen die in de mooiste streek op
aarde wonen voor hun plezier op reis gaan. De zon scheen op het blonde
haar van Sandra. Achter haar mooie gezicht ontvouwde zich een
panorama van heuvels met in de verte de ommuurde stad. Sandra
glimlachte naar mij. Mooier dan het beroemdste schilderij. Toen deed
mevrouw Koriander haar mond weer open. “Ik kies voor de frontale
aanval. Geen voorzichtige verkenningen. Dat is alleen maar tijdverlies.
We gaan recht op ons doel af. We gaan direct naar Rosenstein. Het heeft
model gestaan voor Asor. Ilene Lilas moet daar bekend zijn.” Ze stond
op. Snel liep ik voor haar uit om het portier open te doen. Sandra
volgde met de restanten van de picknick en Jasper met de wegenatlas en
het boek.
De weg naar Rosenstein liep door de ommuurde stad. Net zoals op de
kaart in deel twaalf. Door een oude stadspoort reden we de stad binnen.
Het marktplein was omringd door gebouwen met vakwerkgevels en
torentjes. Midden op het marktplein waren mannen bezig een meiboom op
te richten. De hoge mast stond al met er bovenop een klein groen
boompje. De mannen trokken via katrolletjes bovenin de mast drie met
elkaar verbonden kransen omhoog. De kransen vormden een soort hoepelrok
om de mast. Aan de laagste krans hingen fel gekleurde linten. Door een
andere stadspoort reden we weer de stad uit. De weg golfde over heuvels
en door dalen. Langs velden en door bossen. Op een eenzame heuvel lag
Rosenstein. Op een afstand zag het er niet uit als een sombere
versterkte burcht maar als een elegant barok paleis met bont gekleurd
pleisterwerk. Het verguldsel op de daklijsten weerkaatste de middagzon.
Het kasteel was omringd door een sierlijke balustrade. Brede stenen
trappen daalden af naar strak aangelegde terrassen met in
figuren gesnoeide boompjes. Rosenstein was allerminst overwoekerd. De
zijweg naar het kasteel slingerde de heuvel op. Een hoge haag ontnam
het gezicht op het kasteel. We stopten bij een groot smeedijzeren hek
met spijlen in de vorm van bloeiende rozenranken.
“Dubbeldam en Naaktgeboren!” commandeerde mevrouw Koriander. “Ga
polshoogte nemen. Probeer informatie in te winnen bij het lagere
personeel. Vraag of ze Ilene Lilas kennen van het portret achterop het
boek.”
Jasper en ik stapten uit. Ik had deel twaalf bij mij. We liepen naar
het hek en gluurden door het hek naar de tuin. Een meter of twintig van
het hek leunde een oude baas in een versleten geruite jasje op een
steel van een stuk tuingereedschap. “Je kan hier zo aan de slag” zei
Jasper. “Laten we aan die tuinman vragen of hij de foto van Ilene Lilas
herkent.” Jasper riep de man in het Duits. Voor het gemak vertaal ik
dit en al het andere Duits zoals ik het verstaan heb.
“Beste man!” riep Jasper. “ Mogen wij u wat vragen?”
De oude man liep rustig naar ons toe met het tuingereedschap in
perfecte balans in zijn linkerhand. Het was een vakbekwaam hovenier.
“Ik ken die man ergens van” zei Jasper zachtjes tegen mij. De oude man
keek ons vragend aan. Hij had scherpe blauwe ogen en een haakneus. Een
smalle rand stekelig grijs haar omzoomde de achterkant van zijn kale
schedel. Boven zijn wilskrachtige kin speelde een flauwe glimlach rond
zijn smalle lippen. Hij zette de steel rechtop tegen de heg. “Waarmee
kan ik u van dienst zijn?” vroeg hij met een zachte heldere stem. Door
het hek heen liet Jasper het portret achterop deel twaalf zien.
“Herkent u de persoon op deze foto?”
“Natuurlijk herken ik haar. Ilene Lilas. Zij verblijft momenteel op het
kasteel.”
Triomfantelijk riep Jasper in het Nederlands naar het half openstaande
autoraam waarachter mevrouw Koriander meeluisterde. “We hebben Ilene
Lilas gevonden! Zij is hier op het kasteel!”
“U komt uit Holland” zei de oude baas. “Mag ik uw naam vragen en die
van uw reisgezellen in de auto?”
“Hij wil onze namen weten!” riep Jasper naar de auto. Het was even
stil. Toen stapte Sandra uit met een klein kaartje in haar hand. Ze
liep naar het hek en gaf het visitekaartje door de spijlen heen aan de
oude man. Sandra maakte een kniebuiging en liep direct terug naar de
auto. De oude man haalde een klein vergrootglas uit een
binnenzak en bestudeerde het kaartje. Hij stopte het vergrootglas en
het kaartje in zijn jasje. Zonder verder wat te zeggen haalde hij de
grendel van het hek en trok één helft van het hek naar binnen toe open.
Jasper hielp hem door de andere helft open te duwen.
“Mijn naam is Jasper Dubbeldam. Ik ben de privé chauffeur van mevrouw
Koriander. De andere jongeman is Ronald Naaktgeboren. Op reis is hij
haar palfrenier. Thuis is hij tuinman. De jongedame is Sandra
Sandelhout. Zij reist mee als kamenierster. Wat is uw naam?” De oude
man keek Jasper vriendelijk aan. “Ludwig Freiherr von Rosenstein. Ilene
Lilas is mijn aanstaande echtgenote. Rijdt u verder door naar het
kasteel. Mijn personeel zal mevrouw Koriander haar kamers wijzen. Het
zal mij een genoegen zijn om kennis te maken met mevrouw Koriander. Om
zes uur is zij welkom in de ontvangstzaal.” Hij maakte een uitnodigend
gebaar en draaide zich om. Hij liep rustig naar een bijgebouw. De steel
balanceerde in zijn linkerhand. Jasper keek hem na.
“Ik weet zeker dat ik het gezicht van die tuinman eerder gezien heb”
zei hij.
“Het is de Freiherr” zei ik. “De baron. Dat zei hij zelf.”
“Iedereen kan zeggen dat ie een baron is maar daarom hoeft het nog niet
waar te zijn” zei Jasper. “Een baron gaat niet voor tuinman spelen. Zag
je wat een oude kleren hij droeg?”
“Hij zag er uit als een tuinman” zei ik. “Maar toch is het een baron.”
“De eigenaar van het kasteel moet wel een hele piet zijn dat ie een
baron als tuinman heeft” zei Jasper.“ Als ik nu maar wist waar ik dat
gezicht van ken. Wacht eens even! Het filmpje op de internetsite van
Rosenstein. Het is de bewoner van het kasteel. Die heette ook Freiherr
von Rosenstein. Ik heb een ijzersterk geheugen voor gezichten. Als ik
een gezicht eenmaal heb gezien dan vergeet ik het nooit weer. Ik had al
een vermoeden dat het geen gewone tuinman was. Tuinieren is zeker zijn
hobby. Ik kon mij al niet voorstellen dat Ilene Lilas met een tuinman
gaat trouwen. Mevrouw Koriander vertelde dat Illene Lilas een chauffeur
al te min vindt. Nou dan zeker geen tuinman. Het ziet er naar uit dat
niet jouw vriend Simon Quack maar een baron er vandoor gaat met de
buit.”
“De bruid” zei ik.
“De buit of de bruid. Dat is in dit geval het zelfde.”
“Dubbeldam! Naaktgeboren!” riep mevrouw Koriander door het raam dat zij
geheel open had gedraaid. “Sta daar niet te treuzelen. Kom direct naar
mijn toe!”
Jasper en ik stapten in de limousine.
“Met wie stonden jullie daar te praten?” vroeg mevrouw Koriander.
“Mevrouw” zei Jasper. “Het was de baron. Ludwig Freiherr von
Rosenstein. Ik herken zijn gezicht van de internetsite van het kasteel.”
“Zo‘n internetsite is geen enkel bewijs” zei mevrouw Koriander. “Die
kan iedereen verzinnen. Hebben jullie hem zijn naam gevraagd?”
“Ja mevrouw. Hij zei zelf ook dat hij Ludwig Freiherr van
Rosenstein heet.”
“Dat dacht ik al. Wat zei hij nog meer?”
“We kunnen doorrijden naar het kasteel. De baron heeft uw komst
kennelijk verwacht. Zijn personeel zal u uw kamers wijzen. De baron wil
graag om zes uur kennis met u maken in de ontvangstzaal. En hij zei dat
hij met Ilene Lilas gaat trouwen. Mevrouw.”
“Dus daar draait het allemaal om. Mijn gedachten gingen al in die
richting. Ilene heeft weer een verloofde. Zij wil dat zo lang mogelijk
geheim voor mij houden. Zij wil mij bij verrassing met hem kennis laten
maken.”
“Waarom al die geheimzinnigheid?” vroeg Sandra. “Mevrouw.”
“Al haar eerdere minnaars waren alleen maar uit op haar geld. Ik heb ze
allemaal op tijd ontmaskerd. Ilene is bang dat dit nu weer gebeurt.
Door het zo lang mogelijk geheim te houden hoopt ze dat ik geen tijd
meer heb om haar nieuwe vriend te onderzoeken.”
“Gaat u dat nu onderzoeken?” vroeg ik. “Of hij alleen met haar wil
trouwen om haar geld?”
“Daar hoef ik geen onderzoek naar te doen. Natuurlijk trouwt hij met
haar om haar geld. Deze sociaal democratische tijden zijn zwaar voor de
adel. Het uitbuiten van boeren en burgers is allang geen voorrecht meer
van de adel. Dat monopolie is nu voorbehouden aan de door ons zelf
gekozen regeringen.”
“Mevrouw?” zei Jasper.
“Ja Dubbeldam?”
“Heeft de baron geen inkomsten uit zijn landerijen? Mevrouw?”
“Met de huidige lage prijzen voor landbouwproducten en pacht zijn die
nooit voldoende voor het onderhoud van het kasteel. Een loodgieter
verdient per uur meer dan de baron in een week. Het is niet uit rijkdom
dat de baron de rozentuin en een gedeelte van zijn kasteel tegen
betaling open heeft gesteld voor het publiek.”
“Gaat u nu proberen het huwelijk tegen te houden?” vroeg Sandra.
“Mevrouw.”
“Hoe kom je daar nu bij!” riep mevrouw Koriander verontwaardigd. “Ilene
kan met een baron trouwen! Een baron met een prachtig kasteel en een
klinkende naam. De adelstand is het hoogste dat men in het leven kan
bereiken!”
“Is Ilene Lilas niet veel te jong om met de baron te trouwen?” vroeg ik.
“Ilene heeft de rijpe leeftijd van dertig jaar” zei mevrouw Koriander.
“Het wordt hoog tijd dat ze gaat trouwen. Ze is geen zestien meer!”
“Ja maar is de baron niet te oud voor Ilene Lilas?” vroeg ik. “Hij leek
mij minstens tachtig.”
“Als hij de huwelijksdag maar haalt” zei mevrouw Koriander. “Dat is het
enige wat telt. En nu voort naar het kasteel. Ik heb nog maar een uur
de tijd om mijn intrek te nemen in mijn kamers en mij voor te bereiden
op de kennismaking met de baron.”
We reden door het hek en langs de perken met rozenstruiken naar het
kasteel. De rozen lieten hun eerste bladen zien. Er bloeide er nog
geen.
“Hoe kom je bij de hoofdingang?” vroeg ik aan Jasper. “Ga je die trap
op rijden?”
“Nee” zei Jasper. “Achter de trappen van het bordes ligt vast een oprit
verscholen.” Jasper had gelijk. Moeiteloos konden we het bordes op
rijden. Voor de ingang stonden twee mannen in een grijs pak en met een
pet op. “Dat zijn de griezels die bij Paula in het atelier waren!” riep
Sandra.
“Hooggekwalificeerd huispersoneel” zei Jasper.
“Dan zullen Paula en Simon hier ook zijn” zei ik. “We zullen ze zo wel
zien.”
Ik stapte uit om het portier van de limousine voor mevrouw Koriander op
te maken. De mannen openden de grote met barokke verguldsels versierde
voordeur. Ik haalde de twee koffers van mevrouw Koriander uit de
kofferbak. Eén van de mannen nam als groet zijn pet af en hield hem in
zijn hand. Hij ging ons voor het kasteel in. De andere stapte naast
Jasper in. De limousine reed het bordes af. Wij gingen het kasteel in.
De optocht was als volgt samengesteld. Voorop de man met de pet in zijn
hand. Dan mevrouw Koriander. Daarachter Sandra met haar eigen reistas.
Tot slot kwam ik strompelend onder het gewicht van de zware koffers.
Van die ouderwetse koffers zonder wieltjes eronder. Heel vermoeiend. Ik
hoopte dat de kamers van mevrouw Koriander op de begane grond waren. We
liepen via een hal naar een ruim trappenhuis. Er was geen lift te
bekennen. De man met de pet ging de marmeren trap op. Ik sleepte de
koffers de eerste treden omhoog. Ergens hoog boven mij hoorde ik de
voorhoede een gang op lopen. De scharnieren van een deur piepten. Ik
keek omhoog. Op de tweede etage stond mevrouw Koriander op mij te
wachten. “Schiet eens op met die koffers” riep zij ongeduldig. Ik was
met bovenmenselijke inspanning al tot halverwege de eerste etage
gekomen. Sandra kwam omlaag. “Geef mij er maar één” zei ze. Ik gaf haar
een koffer. Moeiteloos liep ze met de koffer omhoog. Ik had moeite om
haar bij te houden.
“Je hebt mij zeker de lichtste van de twee gegeven?” zei Sandra.
“Nee. De koffers zijn even zwaar.”
“Dan moet je toch nog wat meer oefenen als palfrenier.”
De man met de pet in zijn hand passeerde ons op zijn weg naar beneden.
We liepen over de gang van de tweede etage langs harnassen naar de deur
van de kamer. Binnen hingen zware tapijten aan de muren en stonden
allerlei meubelen die er erg antiek maar ook erg oncomfortabel uit
zagen. Vanuit de kamer leidde een deur naar het slaapvertrek van
mevrouw Koriander. Hier stond een ouderwets hemelbed en een badkuip op
pootjes. In een nis in de muur was een bedstede. Het gordijn
van de bedstede was opengeschoven. De kamers zagen er uit als in een
museum.
“Ik mag in de bedstede slapen” zei Sandra. “Deze vleugel is in de
zomermaanden voor het publiek geopend. Buiten het toeristenseizoen
worden de kamers gebruikt als gastenverblijven. Dat vertelde de
medewerker van Rosenstein daarnet. Hij zei ook dat jij naar het
koetshuis moet gaan aan de achterkant van het kasteel. Daar is Jasper.
Ik moet nu mevrouw Koriander helpen zich op te doffen voor het
ontvangst door de baron.”
Ik liep de gang af en de trap omlaag. Na wat zoeken vond ik een
achteruitgang. Het duurde even voordat mijn ogen weer gewend waren aan
het felle zonlicht. Ik zag een aantal bijgebouwen en een tennisbaan. Op
de tennisbaan werd een gemengd dubbel gespeeld. Onder luid gejuich van
de winnaars werd de strijd net beslist. De spelers gaven elkaar de
hand. De verliezers herkende ik direct. Dat waren Paula en Simon. Van
het winnende team herkende ik Ilene Lilas. De vierde speler had een
haakneus en een wilskrachtige kin. Hij leek sprekend op de baron alleen
dan veertig jaar jonger en met meer haar op zijn hoofd. Hij hield zijn
racket in zijn rechterhand. Ilene Lilas en de jonge uitgave van de
baron liepen zonder mij te zien naar een andere ingang van het kasteel.
Paula en Simon zaten naast elkaar op een bankje. Ze dronken om beurten
uit dezelfde plastic waterfles en veegden elkaar met een handdoek het
zweet van het voorhoofd. Ik liep naar hen toe. Zij begroetten mij
enthousiast.
“Bent je met mevrouw Koriander meegekomen?” vroeg Paula. “Hebben jullie
een goede reis gehad?”
“Ja. En Sandra is er ook” zei ik. “Zij is nu mevrouw Koriander netjes
aan het maken voor het ontvangst bij de baron.”
“Heb je de tenniswedstrijd gezien?” vroeg Simon. “Paula en ik hebben
Ilene en Heinrich laten winnen. Het zijn potentiële klanten. Daar moet
je zuinig op zijn.”
“Hebben jullie geen ruzie meer?” vroeg ik.
“Simon heeft alles opgebiecht over het zangeresje en over die nacht in
Amsterdam” zei Paula.
“Ben je dan niet boos?” vroeg ik.
“Nee hoor. Simon moet zelf weten wat hij uitspookt. Zolang hij maar
niet tegen mij liegt. Bovendien hebben we nu geen tijd voor ruzie nu
wij twee opdrachten in het vooruitzicht hebben.” Paula sloeg haar hand
voor haar mond. “Dat had ik niet mogen vertellen! Je mag niets tegen
mevrouw Koriander zeggen!”
“Het maakt nu niet meer uit” zei Simon. “Mevrouw Koriander hoort het
dadelijk allemaal van Ilene zelf. Je kunt Ronald gerust over onze
opdrachten vertellen.”
“Gelukkig” zei Paula. “Ilene en Heinrich zijn onze opdrachtgevens. Zij
zijn smoorverliefd op elkaar. Zij willen binnenkort gaan trouwen. Na
hun huwelijk willen ze Simon en mij een dubbele opdracht geven. Een
digitale portretserie en een olieverfschilderij. Ik ben blij dat ik mij
heb over laten halen om hier naar toe te komen.”
“Wie is Heinrich?” vroeg ik.
“Dat is de jonker. De zoon van de baron.”
“Maar ik heb net de baron horen zeggen dat hij zelf met Ilene Lilas
gaat trouwen!”
“Dat klopt” zei Simon.
“Trouwt Ilene Lilas met de baron en met zijn zoon? Dat mag toch niet!
Dat is polygamie. En is de baron niet al getrouwd? Dan is het dubbele
polygamie. Dat is dubbel verboden.”
“Natuurlijk trouwt Ilene alleen met Heinrich” zei Simon . “Maar het
klopt dat de baron tegen iedereen zegt dat hij met Ilene trouwt. Hij is
trouwens weduwnaar. Ilene heeft de baron als eerste ontmoet. Zij
bezocht het kasteel om inspiratie op te doen voor haar boeken. Ze wilde
het gedeelte van het kasteel bekijken dat niet opengesteld is voor het
publiek. De baron heeft haar persoonlijk een rondleiding
gegeven en haar uitgenodigd als gast op het kasteel. Pas bij een tweede
bezoek heeft zij Heinrich ontmoet. Die was daarvoor in het buitenland.”
“Maar hoe komt de baron er dan bij dat Ilene met hem trouwt?” vroeg ik.
“Ilene wil niet dat het bekend wordt dat Rosenstein als voorbeeld heeft
gediend voor de burcht Asor in haar boeken. De baron hoopt er juist
meer publiek mee naar het kasteel te trekken. Hij heeft schulden
gemaakt om het kasteel en de rozentuin te restaureren. En de aantallen
bezoekers vallen tegen. Na een smeekbede van Ilene stemde hij er mee in
om het geheim te houden. Op één voorwaarde. Dat zij met hem trouwt. Zo
hoopt hij aan haar geld te komen.”
“Wat een schurk!” riep ik.
“Ilene heeft hem niet direct afgewezen” ging Simon verder. “Ze heeft
hem aan het lijntje gehouden. Om tijd te winnen. En omdat ze de baron
in het begin wel aardig vond. Daarna heeft ze Heinrich ontmoet en is ze
verliefd op hem geworden.”
“Is die Heinrich niet net zo een schurk als zijn vader?”
“O nee. Het is een hele saaie en eerlijke man. Er is iets vreemds met
het adellijk geslacht von Rosenstein. Schurken en brave borsten
wisselen elkaar af. De ene generatie heeft de neiging tot het kwade. De
daaropvolgende generatie doet alleen maar goed. De slechteriken zijn
linkshandig en de goeden zijn rechtshandig. Heinrich is rechtshandig.
Zijn vader baron Ludwig is linkshandig. Grootvader Friedrich was
rechtshandig. Dietrich is de naam van de overgrootvader van Heinrich en
hij was linkhandig. De betovergrootvader van Heinrich heette Ulrich en
was rechtshandig. De familie noemt hem nog steeds gekke Ulrich omdat
hij al zijn tijd besteedde aan Germaanse sagen en astrologie. Verder
ken ik de familiegeschiedenis niet.”
“Je moet het niet verder vertellen van de relatie tussen Ilene en
Heinrich” zei Paula. “Het moet geheim blijven. De baron is jaloers
aangelegd. Hij heeft gedreigd Heinrich te verstoten als die probeert om
Ilene te versieren. Als Heinrich door zijn vader verstoten wordt dan is
hij zijn adellijke titel kwijt en kan hij nooit meer op het kasteel
wonen.”
“De baron is ook heel ijdel.” zei Simon. “Hij wil met Ilene trouwen om
aan de buitenwereld te bewijzen dat hij nog meetelt. Het gaat hem dus
al lang niet meer alleen om het geld. Anders kon Ilene makkelijk de
deal met hem sluiten dat de baron instemt met haar huwelijk met
Heinrich als Ilene bekend maakt dat Asor in werkelijkheid Rosenstein
is. Nu ligt dat allemaal een stuk ingewikkelder. Ilene en Heinrich
hebben nog maar één hoop. Dat is dat mevrouw Koriander een oplossing
kan bedenken.”
“Is het al zo laat!” zei Paula met een blik op haar horloge. “We hebben
elkaar nog veel meer te vertellen maar dat moet echt nog even wachten.
Simon en ik moeten ons opfrissen voor het diner met de baron. Heinrich
en Ilene hebben ons op het kasteel geïntroduceerd als hun vrienden. De
baron denkt dat ik een ruiterportret van Heinrich ga maken.”
Ik nam afscheid van Paula en Simon . Ik ging op zoek naar het
koetsgebouw. Dit lag naast de tennisbaan. Binnen zag ik Jasper de
limousine poetsen.
“Er zat zelfs vogelpoep op het dak” zei Jasper vol afgrijnzen. “Heb je
de sportwagen van de baron al gezien? Daar zijn er nog maar vier van op
de hele wereld.” Jasper wees een klein open autootje voor
twee personen aan.
“Weet jij al waar wij moeten slapen?”
“Op de best mogelijke plek” zei Jasper. Hij wees op twee veldbedden
naast de auto’s.
Ik ging op één van de veldbedden liggen. Het lag tiptop. Heel
ontspannen. Ik dacht na over het verhaal van Paula en Simon. Heel
ingewikkeld. Ik werd er moe van als ik er aan dacht. En ik was al zo
moe. Ik was die ochtend barbaars vroeg opgestaan. En de ochtend
daarvoor ook. Mijn ogen vielen dicht.
“Ligt dat wel lekker zo’n veldbed?” hoorde ik een bekende stem vragen.
Ik opende mijn ogen en zag Sandra naast mijn veldbed staan.
“Dit veldbed is vast beter dan jouw bedstede.”
Sandra kwam naast mij liggen. Het smalle bed begon angstaanjagend te
kraken en te schommelen.
“Doet dat liever niet hier” zei Jasper. “Deze garage is gewijde grond.”
Sandra stond lachend van het bed op.
“Mijn bedstede kraakt niet!” riep ze.
“Daar geloof ik niets van.”
“Kom maar met me mee. Dan kun je het zelf vergelijken. Mevrouw
Koriander is nu toch bij de baron.”
Een uitnodiging om een bed uit te proberen sla ik nooit af. Ik ging met
haar mee naar het hoofdgebouw. Op de kamer van mevrouw Koriander schoof
Sandra het gordijn van de bedstede open. Ik klom er in. Sandra kwam
gezellig naast mij liggen. Zij schoof de gordijnen weer dicht. Het was
donker en veilig. Sandra gaf een zoen op mijn wang. Ik viel in slaap.
Ik droomde dat ik op het bankje bij de hertenkamp zat. Ilene Lilas kwam
aanlopen. Ze was niet alleen. Naast haar liep mevrouw Koriander. Ilene
Lilas wees naar mij en riep spottend “Kijk daar zit die simpele ziel
weer!” Ik wilde boos terugroepen dat ik geen simpele ziel was. Voordat
ik een woord uit had kunnen brengen werd ik wakker. Sandra hield haar
hand voor mijn mond zodat ik geen kik kon geven. We hoorden de stemmen
van mevrouw Koriander en Ilene Lilas door de gesloten gordijnen van de
bedstede.
“Dus jij dacht dat Naaktgeboren een spion van mij was?” zei mevrouw
Koriander.
“In het begin dacht ik dat het een simpele ziel was die naar de hertjes
zat te kijken. Maar toen achtervolgde hij mij naar het station. En
later zag ik hem bij u in de tuin.”
Sandra hield nog steeds haar hand voor mijn mond.
“Maar waarom zou ik een spion gebruiken? Je hoefde toch helemaal niet
bang te zijn dat ik er achter kwam dat je met de baron gaat trouwen?
Een dergelijk voordelig huwelijk kan ik alleen maar toejuichen.”
“De baron houdt niet van mij. Hij wil met mij trouwen om mijn geld en
om zijn eigen ijdelheid te strelen!”
“Zolang jij maar barones wordt!”
“Ik wil helemaal niet met de baron trouwen. Ik ben verliefd op zijn
zoon Heinrich!”
“Zijn oudste zoon?”
“Zijn enige zoon.”
“Dat huwelijk is dan net zo voordelig. Alleen moet je iets langer
wachten voordat je barones wordt. Mijn zegen heb je.”
“Maar niet de zegen van de baron” zei Ilene Lilas. “De baron is zo
jaloers en ijdel. Als hij erachter komt dat Heinrich mijn minnaar is
dan verstoot hij hem. Dan raakt Heinrich alles kwijt. Dan wordt hij
geen baron.”
“En jij wordt dan ook geen barones meer als je met Heinrich trouwt. In
dat geval kun je maar één ding doen. Met de baron trouwen.”
“Maar Heinrich en ik houden van elkaar!”
“Dat gaat vanzelf wel weer over. Denk er toch aan wat je allemaal op
het spel zet. Wanneer krijg je nog een kans om barones te worden van zo
mooi kasteel? Als je zelf niet verstandig wilt zijn dan vertel ik het
wel aan de baron over jouw kalverliefde met zijn zoon. Dan verstoot hij
zijn zoon en heb je geen andere keus meer dan met de baron te trouwen.
Ik doe het voor je eigen bestwil.”
“Ik wist dat u dat zou gaan doen. Daarom wilde ik het tot het laatste
toe geheim houden. Totdat u zelf de baron had ontmoet en u met eigen
ogen gezien had wat voor een schurk het is.”
“De baron is een uiterst charmante man. Zijn zoon Heinrich vind ik een
saaie piet.”
“Wacht maar tot u de baron beter leert kennen! Morgen is het één mei en
dan wil de baron met mij om de meiboom dansen in de stad. Dat is
hetzelfde als een huwelijksaankondiging. Als ik dat doe dan breek ik
Heinrichs hart. Er moet toch een oplossing zijn voor dit probleem! U
bent zo slim! Kunt u alstublieft niet iets verzinnen? Heinrich en ik
hebben al onze hoop op u gevestigd.”
“Laat mij eens nadenken.”
Er volgde een lange stilte waarin alleen zo nu en dan een wanhopige
zucht van Ilene Lilas te horen was.
“Ik heb een idee” zei mevrouw Koriander. “Een eerlijk duel. De winnaar
mag met jouw trouwen. Hier kan de baron geen bezwaar tegen hebben.”
“Een duel met degens of pistolen?” vroeg Ilene Lilas verschrikt.
“Nee. De winnaar van het duel zal diegene zijn met de meeste fantasie
en het grootste verstand. Ken je het raadsel op de klok van gekke
Ulrich? De baron heeft mij de klok laten zien in de ontvangstzaal.”
“Maar dat raadsel is niet op te lossen!”
“Dat vertelde de baron. Ik denk dat de oplossing heel eenvoudig is.”
“Maar als de baron het raadsel als eerste oplost dan moet ik met hem
trouwen!”
“Dat risico bestaat. Het is een eerlijk duel waarbij beide partijen
even veel kans hebben. Ik verwacht echter dat de baron niet zal winnen.”
“Goed. Ik neem het risico. Ik leg mijn toekomst in uw handen. Hoe pak
ik dit aan?”
“Je maakt na afloop van het diner bekend dat je de baron en de jonker
om elf uur wilt spreken in de ontvangstzaal over een
belangrijke aangelegenheid.”
“Ik hoop dat uw plan werkt. Het is zo fijn dat u mij wilt u helpen. Ik
was eigenlijk naar uw kamer gekomen om u kabouter Ischias terug te
geven. Ik sta er al die tijd mee in mijn handen. Ik had hem bijna laten
vallen toen die simpele ziel in uw tuin achter mij aan rende.”
Verontwaardigd duwde ik de hand van Sandra van mijn mond en riep “Ik
ben geen simpele ziel!” Mijn uitroep werd gevolgd door het
geluid van brekend aardewerk en wegspringende scherven. Mevrouw
Koriander schoof de gordijnen van de bedstede opzij. “Wat doen jullie
daar?”
“Dag mevrouw” zei Sandra. “We lagen hier te wachten totdat we u van
dienst konden zijn.”
“Het spijt mij zo” jammerde Ilene Lilas. “Nu is kabouter Ischias
gebroken.”
“Ach dat lelijke volkse ding” zei mevrouw Koriander. “Ik had hem zelf
al jaren geleden kapot willen smijten.”
“Er glinstert wat tussen de scherven” zei ik. “Wat is dat?”
“Dat is een sleutel van een kluisje” zei mevrouw Koriander. “Iedere
liefhebber van tweederangs misdaadfilms ziet dat direct. Ik had van
meneer Koriander meer originaliteit verwacht.” Ze raapte de sleutel op
en stak hem in een zak van haar mantelpakje.
“Juffrouw Sandelhout en Naaktgeboren! Jullie kunnen mij inderdaad van
dienst zijn. Zorg dat jullie om elf uur in de ontvangstzaal zijn. En
neem Dubbeldam ook mee. Als versterking voor het geval de baron niet
mee wil werken. Ga nu maar naar de keuken om mee te eten met het
personeel.”
Even voor elf uur liep ik samen met Sandra en Jasper naar de
ontvangstzaal. Paula en Simon waren er al. De twee bedienden van de
baron stonden bij de ingang van de zaal. Zij hadden hun grijze pak
verruilt voor een ouderwetse livrei. Ilene Lilas kwam binnen gearmd met
mevrouw Koriander. Ilene droeg een oogverblindende avondjurk. De baron
en zijn zoon volgden. Ze waren allebei gekleed in een smoking. Midden
in de zaal bleef Ilene Lilas staan.
“Lieve Ludwig en Heinrich” zei Ilene Lilas. “Ik moet jullie iets
bekennen. Ik hou evenveel van jullie beiden.” Jonker Heinrich keek
verschrikt naar zijn vader.
“Dacht je dat ik dat niet wist” zei de baron tegen zijn zoon. “Er
ontgaat mij niets in dit kasteel. Ik weet allang dat er meer tussen
jullie speelt dan alleen maar tennis. Ik weet dat jullie willen
trouwen. Ik weet zelfs van jullie plannen voor een portret. Maar ik heb
de sterkste troef in handen. Ik kan jou wel verstoten maar jij mij
niet. En je bent veel te braaf om het op een andere manier op te
lossen.”
“Luister alsjeblieft naar mij” smeekte Ilene Lilas. “Omdat ik niet kan
kiezen aan wie ik mijn hand wil schenken laat ik het afhangen van een
eerlijk duel tussen jullie. Een duel meteen hier in deze zaal. Ik zal
trouwen met de winnaar.”
“Een duel!” riep de baron verrukt. “Uitstekend. Dan heb ik als oudste
het recht om de wapens te kiezen. Het floret!”
“Kunnen we het niet beslissen met een partijtje tennis?” vroeg Heinrich.
“Wat ik voorstel is een duel van het verstand” zei Ilene Lilas. “De
winnaar is diegene die voor twaalf uur het raadsel van de klok van
jullie voorouder Ulrich kan oplossen.”
“Dat raadsel heeft geen oplossing” zei de baron. “Anders had mijn
grootvader Dietrich die wel gevonden. Gekke Ulrich wordt niet voor
niets zo genoemd in de familie. Maar ik vind het prima. Als om twaalf
uur het raadsel niet is opgelost dan liggen de kaarten nog steeds
hetzelfde. Ik doe mee.”
“Ik doe ook mee” zei jonker Heinrich.
Hierna ging de baron rustig in een stoel zitten en Heinrich liep
peinzend heen en weer door de zaal. Zo nu en dan mompelde hij
nauwelijks verstaanbaar “Midden in de nacht opent de dag.” Er gebeurde
verder niets. Ik liep naar Simon.
“Weet jij wat dat raadsel is?” vroeg ik op gedempte toon.
Simon wees een grote staande klok aan en gaf fluisterend uitleg. “Die
klok heeft de betovergrootvader van Heinrich laten bouwen.”
“Gekke Ulrich?” vroeg ik.
“Ja. Diegene van de Germaanse sagen en de astrologie. Het bijzondere
aan deze klok is dat het ook een soort kalender is. De vreemde symbolen
rond onderste van de twee wijzerplaten zijn de tekens van de
dierenriem. De wijzer geeft de positie van de zon aan in de dierenriem
oftewel de positie van de aarde in de baan om de zon. Persoonlijk vind
ik het houtsnijwerk bovenop de klok erg grappig.”
Vijf zeer fijn gesneden figuren sierden de bovenkant van de klok. In
het midden stond op een koepeltje een beeldje van een halfnaakte vrouw
met lang haar en een grote boezem. Om haar hals hing een ketting van
schakels in de vorm van botjes. Op iedere hoek van de klok staarde een
afzichtelijke dwerg met een wellustige blik naar de vrouw.
“Wie zijn dat?” vroeg ik. “Sneeuwwitje en de vier dwergen?”
“Nee. Het is de Germaanse godin Freya. Het houtsnijwerk verbeeldt de
sage van haar magische halsketting. Deze is gesmeed door de vier
dwergen. In ruil voor de halsketting moet Freya met alle vier de liefde
bedrijven. Daarom kijken de mannetjes zo guitig naar haar.”
“Wat is nu het raadsel?”
“Zie je de deurtjes boven de wijzerplaat die de tijd van de dag
aangeeft? ”
“Ja. Net als bij een koekoeksklok.”
“Precies. Alleen deze deurtjes zijn nog nooit open gegaan. Op de
deurtjes staat een spreuk. Onder de deurtjes zitten vier wieltjes van
een cijferslot. De oplossing van het raadsel is de juiste
cijfercombinatie.”
“Wat gebeurt er dan?”
“Dat weet niemand. Het is nog nooit iemand gelukt de oplossing te
vinden en gekke Uirich heeft het aan niemand verteld. De zoon van
Ulrich heeft door een bediende alle tienduizend combinaties laten
uitproberen. Zonder resultaat.”
Ik liep naar de klok en las de spreuk op de deurtjes. ‘Midden in de
nacht opent de dag.’
Om half twaalf stond mevrouw Koriander op van het bankje waarop ze was
gaan zitten. “Jullie krijgen drie aanwijzingen” zei ze. “Juffrouw
Sandelhout! Vertel de raadsels uit de auto direct gevold door de
oplossing.” Sandra keek verlegen. “Moet dat echt mevrouw?”
“Doe het nu maar!”
Uit verlegenheid ging Sandra buikspreken. “Waarom vliegen de zwaluwen
in de herfst naar Afrika? Omdat het te ver is om te lopen. Amsterdam
die grote stad met hoeveel letters schrijf je dat? Dat schrijf je met
drie letters. D. A. T. Wie springt er hoger dan de Eiffeltoren?
Iedereen want de Eiffeltoren kan niet springen. Het is rood en wit en
drijft in de erwtensoep?”
“Stop maar juffrouw Sandelhout. Dat laatste raadsel hoort er niet bij.”
De baron klapte in zijn handen. “Ik zie niet hoe deze aanwijzingen
kunnen helpen. Maar mijn applaus voor het buikspreken.”
“Ik heb de oplossing!” riep ik. “Een kunstgebit!”
Verbaasd keek iedereen mij aan. “Dat is rood en wit en drijft
in de erwtensoep” zei ik verontschuldigend.
“Wat een schertsvertoning!” riep de baron sardonisch lachend.
De jonker bleef door de zaal ijsberen. Plotseling liep hij naar de klok
en draaide aan de wieltjes van het cijferslot. Er gebeurde niets. De
baron barste uit in een demonisch gelach. “Er is geen oplossing. Hoe
vaak moet ik dat nog zeggen?”
“We moeten wachten totdat het twaalf uur is” zei de jonker.
“Heel goed” zei mevrouw Koriander.
Iedereen liep naar de klok om de cijfercombinatie te zien. Ook de
baron. Als laatste was ik aan beurt. Nul één nul vijf. “Dat
is een datum!” riep ik. “Eén mei. Dat is het morgen.”
Toen was het twaalf uur en gingen de deurtjes open als bij een
koekoeksklok. Een klein uiltje vloog naar buiten en riep twaalf keer
“Oehoe!”
“Het is geen koekoeksklok maar een oehoeklok” zei Simon.
Ilene Lilas en Heinrich omhelsden elkaar innig.
“Ik had dit nooit verwacht” zei de baron. “Gekke Ulrich was minder gek
dan iedereen dacht. Het raadsel kan alleen om middernacht worden
opgelost!”
“En maar één keer per jaar” zei mevrouw Koriander. “Alleen op de nacht
van dertig april op één mei. Dat is vannacht. Ik had het raadsel direct
opgelost toen de baron mij de klok liet zien. Het duel was mijn idee.
Ik heb het aan Ilene voorgesteld.”
“Ik sta verbluft” zei de baron. “Hoe kon u de oplossing zo snel raden?”
“Om te beginnen vertelde u dat alle cijfercombinaties al geprobeerd
waren zonder resultaat. Dat betekent dat er nog een extra element nodig
is. Het ligt voor de hand dat dit de factor tijd is aangezien het
raadsel onderdeel is van een klok. De raadsels van juffrouw Sandelhout
hadden mij er aan herinnerd dat raadsels vaak opgelost kunnen worden
door de tekst zo letterlijk mogelijk te nemen. Op de deurtjes staat
‘Midden in dé nacht opent dé dag.’ Dus om middernacht aan het begin van
een speciale dag opent de datum van die dag de deurtjes. De
cijfercombinatie bestaat uit vier cijfers. Vier cijfers zijn precies
genoeg om de dag en maand van iedere datum weer te geven. Boven op de
klok staat de Germaanse godin Freya. De nacht van dertig april op één
mei is tegenwoordig bekend als de Walpurgisnacht en is genoemd naar de
heilige Walburga. Zo heeft de kerk in de Middeleeuwen geprobeerd een
hardnekkige heidense feestdag christelijk te maken. Oorspronkelijk was
één mei de feestdag van de godin Freya waarop de Germanen de komst van
de lente vierden. Dus de juiste cijfercombinatie is een weergave van de
datum van één mei. Heel eenvoudig. Maar ieder raadsel is eenvoudig als
de oplossing eenmaal bekend is.”
“Het verband tussen Freya en de Walpurgisnacht had ik niet eens
bedacht” zei Heinrich. “Wel dat de datum van de nieuwe dag ingevoerd
moest worden en dat er dan iets om middernacht zou gebeuren. Als we het
raadsel hadden moeten oplossen op een willekeurig tijdstip in plaats
van op het tijdstip dat door Ilene werd voorgesteld dan was het mij
nooit gelukt. Dan had ik dat van middernacht niet eens ontdekt.”
“Het tijdstip werkte inderdaad in uw voordeel. Maar de baron had
hetzelfde voordeel. Daarom was het een eerlijke strijd.”
“Ik geef mijn verlies toe” zei de baron. “Ilene zal met mijn zoon
trouwen! Maar hoe moet het nu met mijn schulden?”
“Het honorarium voor mijn nieuwste boek dat binnenkort
uitkomt zal meer dan voldoende zijn om uw schulden af te lossen” zei
Ilene Lilas.
“Daar moeten we een glas op drinken!” riep de baron. “Sekt voor
iedereen!” Hij gebaarde naar de bedienden. “Kurt en Bernd! Sekt!” Zo
heten die boeven dus. Kurt en Bernd.
Kurt en Bernd kwamen snel terug met een karretje vol champagneglazen en
flessen Duitse champagne. Iedereen wilde weten of het uiltje nu
voortaan ieder uur tevoorschijn kwam. Om één uur bleven de deurtjes
dicht. Voor de zekerheid bleven we wachten tot twee uur. Er was nog
genoeg bubbeltjeswijn. Alleen Jasper ging slapen maar die dronk ook
geen wijn. Kurt en Bernd schonken onze glazen bij en namen er zelf ook
één. Twee toegewijde bedienden. Zeker geen boeven. Om twee uur waren de
flessen soldaat gemaakt. Geen uiltje te bekennen. We dronken onze
glazen leeg en gingen slapen in de zekerheid dat het mechanisme in de
klok het uiltje tot volgend jaar gevangen zou houden.
De volgende dag was een stralende lentedag. In de middag gingen alle
bewoners van het kasteel en hun gasten naar het meifeest in de stad.
Eerst wilde ik op mijn veldbed blijven liggen. Mijn hoofd voelde als
een blok gewapend beton. Volgens Jasper had ik teveel priklimonade
gedronken en was een glas bier op het feest het beste medicijn. Jasper
heeft er verstand van. Hij heeft een jaar medicijnen gestudeerd.
Bovendien had ik Sandra beloofd om met haar om de meiboom te dansen.
Dus sleepte ik mijn loodzware hoofd in beide handen mee.
De hele stad was uitgelopen om de jonker van Rosenstein met zijn
verloofde om de meiboom te zien dansen. Dit was in minstens honderd
jaar niet meer gebeurd. Honderden mensen zaten op banken aan lange
tafels langs het plein. Een blaaskapel speelde polka’s. Serveersters in
klederdracht hielden in iedere hand twee grote glazen bier aan het oor
vast. Ik had moeite om één vol glas op te tillen. Er zat minstens een
liter in. Voor de baron en zijn gevolg was een met linten versierde
tafel gereserveerd. Voortdurend kwamen mensen met een aanzienlijk
voorkomen en deftige kleren de baron begroeten. De jonker en Ilene
Lilas hadden bijna geen tijd om te dansen zoveel mensen
wilden hen feliciteren. Het door Jasper voorgeschreven medicijn werkte.
Langzaam smolt het beton weg uit mijn brein. Ik voelde mij weer tiptop.
De zon scheen. Alle mensen lachten. Ik was omringd door mijn vrienden.
“Hoe is het met de geschaakte Venus?” vroeg ik aan Paula. “Het
schilderij van Venus met de Vogels?”
“Die staat ongeschonden op onze kamer” zei Paula. “Ik heb het
onafgemaakte schilderij meegenomen om aan Ilene en Heinrich mijn manier
van werken uit te leggen.”
“Het leek er anders meer op dat Kurt en Bernd het schilderij meegenomen
hebben” zei Sandra. “Dat ze het voor jouw neus uit het atelier
wegpikten.”
“Toen wist ik nog niet dat de Heinrich en Ilene mij ook een opdracht
wilden geven” zei Paula. “Kurt en Bernd zeiden alleen maar dat ik mee
moest komen met het schilderij omdat Simon dat gezegd had. Ze dachten
dat Simon de baas was over het atelier en dat ik zijn leerling was.”
“Had jij hun verteld dat jij de baas van Paula was?” vroeg Sandra
verbaasd aan Simon.
“Zo ongeveer” zei Simon. “Zo kon ik het makkelijker aan Kurt en Bernd
uitleggen. En het was in dit geval ook wel een beetje zo. Ik heb de
opdrachten binnengehaald.”
“Had Simon jou toen nog niet verteld over jouw opdracht?” vroeg ik aan
Paula.
“Nee. En ook niet over zijn eigen opdracht. Het zit namelijk zo. Simon
dacht dat het om één opdracht ging. Ilene wil een digitaal
huwelijksportret en Heinrich een olieverfschilderij. Het liefst één van
mijn hand. Simon was bang dat ik de opdracht voor zijn neus weg zou
pikken. Daarom hield hij het geheim. Hij heeft zich zelfs
voorgedaan als mijn manager en aan Heinrich gemaild dat ik het op dit
moment te druk had om nieuw werk aan te nemen. Die ochtend was het
Simon pas duidelijk geworden dat het om twee opdrachten ging. Heinrich
wilde alleen maar instemmen met een digitaal portret als hij ook zijn
zin kreeg. Dus moest ik in één keer ook mee naar Rosenstein voor een
kennismaking met de opdrachtgever. Alleen durfde Simon niet zelf het
atelier in om het mij te vragen. Hij was bang dat we ruzie zouden
krijgen. Over het zangeresje. Daarom heeft hij Kurt en Bernd gestuurd.
Die waren gekomen om Ilene op te halen.”
“Ik heb Paula direct daarna alles verteld” zei Simon. “Over de twee
opdrachten en over het zangeresje. En ik heb haar gezegd dat ze haar
tennisracket mee moest nemen. Heinrich is dol op tennis.”
“Waarom hadden jullie geen boodschap voor Ronald en mij achter kunnen
laten?” vroeg Sandra. “We waren zo ongerust!”
“Dat is allemaal de schuld van Ronald” zei Simon. “Nadat hij Ilene
achtervolgd had naar het station dacht zij dat hij een spion van
mevrouw Koriander was. Ze wilde haar situatie met de baron en Heinrich
voor mevrouw Koriander verborgen houden totdat mevrouw Koriander kennis
had gemaakt met zowel de baron als met Heinrich. Daarom mochten we
niets aan jou en Ronald vertellen.”
“Je geloofde zelf toch niet dat ik een spion was?” vroeg ik aan Simon.
“Eerst niet” zei Simon. “Hoogstens een opdringerige fan. Het verhaal
over de verdwijning van Ilene heb ik verzonnen om jou bij haar weg te
houden. Ik wilde niet dat je mijn opdrachtgeefster lastig viel. Die dag
dook je weer op bij het huis van mevrouw Koriander precies op het
moment dat Ilene bij mij in de auto instapte. Door jou durfde Ilene
namelijk niet meer met de trein en had ze mij gevraagd haar op te
halen. Daarna achtervolgden jullie ons met de auto. Gelukkig konden wij
jullie bij de randweg afschudden anders had Ilene die nacht niet kunnen
slapen van ongerustheid. De volgende dag was je in dienst bij mevrouw
Koriander als tuinman. Toen was ook ik er van overtuigd dat je een
spion was. Ilene raakte helemaal in paniek nadat ze jou in de tuin van
mevrouw Koriander had gezien. Ze wilde dezelfde dag nog vertrekken naar
Rosenstein.”
“Jij geeft mij nu de schuld van alles” zei ik verontwaardigd. “Ik was
nooit de tuinman van mevrouw Koriander geworden als jij mij niet zelf
naar Jasper had gestuurd!”
“Toen dacht ik nog niet dat je Ilene bespioneerde. Ilene wilde graag
dat ik de chauffeur werd van mevrouw Koriander zodat zo min mogelijk
mensen van de reis wisten. Maar van mevrouw Koriander moest ik via een
bemiddelingsbureau solliciteren. Paula had de e-mail van het
bemiddelingsbureau onder ogen gekregen. Omdat ik toen nog dacht dat het
om maar één opdracht ging en niet wilde dat zij lucht kreeg van de reis
naar Rosenstein heb ik snel het verhaal uit mijn duim gezogen dat het
als verrassing voor jou bedoeld was. Daarna vertelde jij zelf dat je
Ilene achtervolgd had. Ik ging er op dat moment echter nog vanuit dat
je dat alleen maar had gedaan uit bewondering voor haar. Over de
sollicitatie voor privéchauffeur maakte ik mij ook geen zorgen. Je zou
toch afgewezen worden bij gebrek aan rijbewijs.”
“Over jouw bewondering voor Ilene gesproken” zei Paula tegen mij. “Ben
je niet een beetje jaloers op Heinrich?”
“Ze noemde mij een simpele ziel!” zei ik.
“Dat heeft ze echt gedaan!” viel Sandra mij bij. “Ik heb het
zelf gehoord. Ze denkt dat ze over iedereen mag oordelen omdat ze
schrijfster is. Ze kent Ronald niet eens! Hij heeft heel veel verstand
van de kunst. Hij woont boven een atelier!”
“Schrijvers hebben nu eenmaal veel fantasie” zei Paula sussend. “Dat
hoort bij hun vak. De mensen zijn ook niet geïnteresseerd in de
waarheid maar alleen in een goed verhaal.”
Op dat moment kwam mevrouw Koriander bij ons staan.
“Dubbeldam wat drink je daar!” vroeg mevrouw Koriander.
“Bronwater mevrouw.”
“Goed zo. En is de wagen in orde voor de reis?”
“Ja mevrouw.”
“Dan vertrekken we direct naar het kasteel. We gaan weer naar huis. De
baron neemt het minder sportief op dan ik had verwacht. Vanmiddag is
zijn jaloezie weer opgelaaid bij het zien van alle belangstelling die
Heinrich en Ilene krijgen. Hij houdt mij persoonlijk verantwoordelijk
voor zijn verlies. Hij verwittigde mij zonet dat ik niet langer welkom
ben op het kasteel. Hij is daar nog steeds de baas.”
“Wat vervelend” zei Paula.
“Helemaal niet. Als detective ben ik het gewend dat je het nu eenmaal
nooit iedereen naar de zin kunt maken. Ik heb trouwens besloten het
detectivewerk weer op te nemen. De afgelopen dagen hebben mij geleerd
hoe zeer ik het al jaren gemist heb.”
“Goed idee mevrouw” zei Jasper. “Wat dacht u van detectivebureau
Koriander en Dubbeldam?”
“Niets daarvan Dubbeldam. Het blijft Koriander en Koriander. Meneer
Koriander kan ieder moment weer opduiken. Ik zal zo nu en dan van jouw
diensten als chauffeur gebruik maken.”
“Wie gaat uw avonturen nu opschrijven?” vroeg Sandra. “Uw avonturen
moeten toch bewaard worden voor meneer Koriander voor als hij
terugkomt? Het contract met Ilene Lilas is afgelopen. Kan Ronald het
niet gaan doen? Hij heeft zoveel boeken gelezen. Hij kan vast ook goed
schrijven. Hij kan met dit avontuur beginnen.”
“Je bedoelt Naaktgeboren? Ik vind het prima. Zolang het in beperkte
kring blijft.”
“Ja Ronald dat moet je doen” zei Paula. “Dan kun je die Ilene eens een
poepje laten ruiken.”
“Toe nou Ronald” zei Sandra. “Ik zal het ook lezen. Als dat mag van
mevrouw Koriander.”
“Goed” zei ik. “Ik zal het proberen. Maar ik schrijf alleen dingen op
die echt gebeurd zijn.”
“Dubbeldam! Naaktgeboren! Juffrouw Sandelhout! Niet langer treuzelen!
Meekomen! We moeten voor vijf uur het kasteel verlaten hebben met onze
bagage. Anders stuurt de baron zijn bedienden op ons af.”
“Kurt en Bernd!” riep ik. “Die enge boeven! Laten we snel gaan!”
“Welke idioot belt er zo vroeg aan?” dacht ik en ik verorberde rustig
mijn ontbijt in mijn kamertje boven het atelier. “Het is pas twee uur
‘s middags!” dacht ik even later verontwaardigd. “Dit is nu al de
tiende keer dat die malloot aanbelt.” De voordeurbel van het atelier
klonk in een snel tempo honderd keer. Zo ongeveer. Ik raakte de tel
kwijt bij vijf en tachtig. Ik begon overnieuw met tellen. Bij twintig
stond ik op en ging de trap omlaag naar de deur. Mijn ontbijt was op en
ik had niets anders te doen. Gelukkig was het Jasper en geen collectant.
“Wat gezellig dat je langs komt!” riep ik tegen Jasper. “De laatste
dagen vereenzaam ik. Paula en Simon zijn nog op Rosenstein. Sandra
werkt hele dagen in één of andere kapsalon.”
“Ik ben jouw gezelschapsdame niet!” zei Jasper chagrijnig. “Ik heb niet
voor de gezelligheid een uur lang staan aanbellen totdat je eindelijk
een keer open deed. Ik kom voor zaken. Waarom heb je geen mobieltje?
Net als ieder ander normaal mens. Dan had ik je kunnen bereiken zonder
hier wortel te schieten.”
“Mobieltjes zijn zo vermoeiend. Batterij opladen. Beltegoed
controleren. Zo‘n ding kan ieder moment van de dag afgaan. Daar raak ik
gestresst van. Ons leven wordt al genoeg beheerst door apparaten.”
“Weet je wat jouw probleem is? Je hebt totaal geen
verantwoordelijkheidsgevoel!”
“Ik zorg anders regelmatig voor de kat van de buren. Daar heb ik nog
nooit klachten van gehad. Van de buren trouwens ook niet. Jij geeft
meer om apparaten dan om levende wezens van vlees en bloed. Jij bent
een echte apparatsjik!”
“Je denkt dus verantwoordelijkheidsgevoel te hebben omdat je wel eens
voor andermans kat zorgt!” zei Jasper smalend. “Of je van een kat kunt
leren wat verantwoordelijkheidsgevoel is! Als er één dier is dat geen
verantwoordelijkheidsgevoel heeft dan zijn het wel katten.”
“Dat klopt niet wat je zegt” wees ik Jasper terecht. “Eerst heb je het
over één dier en daarna over katten. Dat zijn er meer dan één.” Zelf
ben ik altijd heel precies in dit soort dingen. Ik geloof niet dat
Jasper mij begreep want hij begon een lang verhaal over een kat uit
zijn kinderjaren. Jasper was toen elf en aan die ene kat had hij zijn
twijfels over de hele soort danken. Niet dat het dier vals of gemeen
was. Integendeel. Het beest was uiterst innemend en iedereen was er op
slag verliefd op. Iedereen liep er zo te zeggen mee weg. Dat was juist
het probleem. Het beest was op een dag komen aanlopen bij Jasper thuis.
Uit het niets zat het dier in één keer voor de keukendeur en miauwde om
binnen gelaten te worden. De ouders van Jasper deden alle moeite om de
eigenaar op te sporen. Ze plakten briefjes met ‘gevonden’ op de
lantaarnpalen en gingen langs het dierenasiel om te vragen of daar een
lapjeskat als vermist was opgegeven. Niemand meldde zich voor het dier
en ondertussen was het een zeer gewaardeerd lid van het gezin geworden.
Na een maand kon niemand in huis zich meer het leven zonder de
lapjeskat voorstellen Na twee maanden was het dier verdwenen. Jasper
hield zich er naar eigen zeggen groot onder. Zijn twee jongere zusjes
waren ontroostbaar. Weer hingen ze briefjes op de lantaarnpalen. Nu met
de boodschap ‘vermist.’ Weer gingen ze langs het dierenasiel. Nu met de
vraag of er een lapjeskat was gevonden. Ze belden aan bij alle huizen
in de buurt. Alle moeite was tevergeefs. De kat was onvindbaar. Na drie
maanden stond het beest blakend van gezondheid weer voor de keukendeur
te miauwen. Dolgelukkig haalden ze het dier naar binnen. Ze
vertroetelden het met lekkere hapjes en hingen het een kokertje om de
nek met daarin hun huisadres en telefoonnummer. Het dier ging in de
tuin zitten zonnen en ’s avonds was er geen spoor meer van te bekennen.
Jaspers zusjes waren weer in alle staten. Hun ouders stelden hen
gerust. De kat had nu het kokertje met huisadres en telefoonnummer om
de nek. Er zou snel wel iemand bellen. Diezelfde avond nog werd er
gebeld. De kat was al weer gevonden. Gezond en wel. Toch was het
bericht niet helemaal waarop ze gehoopt hadden. De beller was woedend.
Hoe hadden ze het in hun hoofd durven halen om hun adres om de nek van
zijn kat te hangen. Hij had er drie maanden voor gezorgd en was er
zelfs mee naar de dierenarts gegaan. De moeder van Jasper had de
telefoon opgenomen. Ze bedankte de beller vriendelijk voor zijn goede
zorgen voor de kat gedurende de drie maanden dat ze het dier kwijt
waren. Ze voegde er snel aan toe dat zij het dier de twee maanden
daarvoor hadden gehad en dat ze het graag terug wilden hebben. De
beller hing snel op zonder zijn naam of adres kenbaar te hebben gemaakt
en daarmee leek de kous af. Jaspers ouders probeerden zijn zusjes uit
te leggen dat ze de lapjeskat waarschijnlijk nooit meer zouden zien.
Het dier had een goed nieuw huisje gevonden. De woorden waren als
troost bedoeld. Ze werkten averechts. Jaspers zusjes brulden het uit
van verdriet. De volgende avond stond de lapjeskat weer bij de
keukendeur en twee uur later een boze man bij de voordeur. Of zijn kat
daar was en zo ja of hij die dan direct terug kon krijgen. Hij had
weken daarvoor bij de dierenarts de kat van een chip laten voorzien en
hij kon onomstotelijk aantonen dat het dier van hem was. Ondertussen
hadden de zusjes zich met de kat op hun slaapkamer opgesloten en ze
weigerden naar buiten te komen. De boze man ging helemaal door het lint
en buurtbewoners belden de wijkagent. Deze toezichthoudend ambtenaar
probeerde met een kopje koffie op de bank in de huiskamer de gemoederen
te kalmeren. De boze man bleef doorzeuren over de chip. Bijna had hij
de agent overtuigd. Net op tijd kwamen de twee zusjes met de kat en een
fotoalbum naar beneden om de wijkagent te laten zien dat de kat van hun
was. Geen twee lapjeskatten hebben hetzelfde vlekkenpatroon in de
vacht. De wijkagent gaf de zusjes gelijk. Waarschijnlijk meer uit
medelijden met de zusjes dan omdat hij de vacht van de kat en de foto’s
goed bestudeerd had. De boze man moest afdruipen. Hij liet
het er niet bij zitten. Hij schakelde de tv-rechter in. Die stelde hem
eveneens in het ongelijk en wees de kat toe aan de familie van Jasper.
Mooi verhaal. Eind goed al goed. Zo dacht ik even. Ik bood Jasper een
blikje frisdrank aan en nam zelf een flesje bier. Jasper bedankte mij
voor de limonade en ik wilde hem vragen waarvoor hij eigenlijk gekomen
was. Maar zijn verhaal over die lapjeskat had nog een staartje. Na
afloop van de uitzending van de tv-rechter meldden zich nog zeven
andere mensen die voor korte of langere tijd voor de lapjeskat hadden
gezorgd. Allemaal misten ze het dier vreselijk en wilden het graag
terug hebben. Allemaal konden ze het met behulp van foto’s bewijzen.
Eén vrouw had het diertje als kitten met de fles grootgebracht. De
moeder van het katje was namelijk overreden. De vrouw kwam van de
andere kant van het land gereisd om de lapjeskat weer in haar armen te
sluiten en mee naar huis te nemen. Dit hele verhaal vertelde Jasper mij
om mij duidelijk te maken dat je geen verantwoordelijkheidsgevoel hebt
als je zonder mobieltje door het leven gaat en voor de kat van de buren
zorgt.
“Als je geen zin had om langs te komen dan had je toch per post een
briefje kunnen sturen?”
“Er is haast bij” antwoordde Jasper kortaf en hij lurkte ontspannen aan
zijn blikje fris.
“Haast! Waarom vertel je mij dan een lang verhaal over een lapjeskat?”
“Omdat jij mij niet wilde geloven dat katten geen
verantwoordelijkheidsgevoel hebben. Honden hebben het trouwens wel.
Herdershonden bijvoorbeeld. Daar kan jij nog wat van opsteken! Je moet
eens voor een hond zorgen in plaats van voor een kat.”
“De buren hebben geen hond. Alleen een kat. Ik ken niemand met een
hond. Jij wel?”
“Zat mensen.”
“Kun je ook een verhaal vertellen over een hond?” vroeg ik hoopvol.
“Zat verhalen maar daar hebben we nu geen tijd voor. Mevrouw Koriander
heeft een klusje voor ons. Vanmiddag nog.”
“Toch niet weer in haar tuin?”
“Niet in haar tuin maar in die van iemand anders. Ze heeft onze hulp
nodig bij een spoedklus die ze heeft aangenomen.”
“Ik ga niet meer voor tuinman spelen. Voor mij geen hovenierswerk meer!”
“Het is detectivewerk. Of eigenlijk meer bewakingswerk. We moeten
surveilleren op een of ander sjiek tuinfeest. Trek nu snel je pak aan
dan gaan we. Mevrouw Koriander houdt niet van wachten.” Jasper
verkreukelde met één hand het lege blikje. Ik probeerde hem na te doen
met mijn bierflesje.
In het dafje zei ik tegen Jasper “Ik heb jaren in de bewaking gewerkt.
Hangen er camera’s?”
“Nee. We moeten onopvallend tussen de gasten rondlopen. Waarom ben je
eigenlijk gestopt met dat werk?”
“Ik ben ontslagen. Ik was ‘s nachts in slaap gevallen.”
“Wat pietluttig” zei Jasper. “Als ze iedereen ontslaan die ‘s nachts in
slaap valt dan zou heel Nederland werkeloos zijn!” Op zo’n
moment weet ik dat Jasper mij begrijpt. Dat er ondanks alle verschillen
een zielsverwantschap tussen ons is. Een echte vriend! Een toffe peer!
“Wat voor soort tuinfeest is het?” vroeg ik. “Een barbecue?”
“Kom nou! De kring van mevrouw Koriander is veel te deftig voor een
barbecue. Het is een bruiloftsreceptie.”
“Van Ilene Lilas en die jonker?”
“Nee. Die zijn de dag na het meifeest al met elkaar getrouwd. Op advies
van mevrouw Koriander. Het risico was veel te groot dat de baron van
gedachten zou veranderen en toch weer zelf met Ilene Lilas wilde
trouwen.”
Mevrouw Koriander ontving ons in de keuken van haar villa. Zij zat op
de enige stoel. Jasper en ik bleven staan. Haar instructies waren kort.
“De opdrachtgever is een oude cliënt van meneer Koriander en mij. Het
huwelijksfeest van zijn dochter begint zodadelijk in de tuin van zijn
villa. Hij belde mij vanochtend op met het verzoek om discreet de tafel
met huwelijkscadeaus in de gaten te houden. Het bruidspaar krijgt voor
tonnen aan cadeaus waaronder veel sieraden en twee volbloed rijpaarden.
We wisselen elkaar af bij de tafel met cadeaus zodat er niet steeds
dezelfde staat. Dat zou teveel opvallen. Als iemand vraagt wie jullie
zijn dan zeggen jullie maar dat jullie mijn neefjes zijn. Zelf ben ik
een oude kennis van de familie van de bruid. Het tuinfeest is hier
vlakbij. We gaan er lopend naar toe.”
We liepen achter mevrouw Koriander aan en waren er inderdaad zo. De
villa was heel groot. Wel tien keer zo groot als die van mevrouw
Koriander. De tuin was nog veel groter. Het rook er heerlijk naar
bloemen. Dat waren de parfums van de gasten. Bij de ingang van de tuin
bleef Jasper staan.
“Daar heb je de twee volbloed paarden!” Hij wees naar twee viervoeters.
“Die kunnen ook gestolen worden. Die moeten we ook in de gaten houden!”
“Waarom staan er zoveel kinderen om heen en waarom zijn de paarden
zwart wit geschilderd?” vroeg ik.
“Omdat het zebra’s zijn” antwoordde mevrouw Koriander. “Die zijn
gehuurd om de kinderen van de gasten te amuseren. De volbloed paarden
staan in de stallen van de villa.”
“Paarden!” zei Jasper smalend. “Volkomen overbodig geworden door de
auto!”
We gingen de tuin in. Mevrouw Koriander raakte al snel in gesprek met
een grijze heer. Jasper en ik mengden ons zo onopvallend mogelijk onder
de gasten. Gelukkig sprak niemand mij aan en hoefde ik niemand op de
mouw te spelden dat ik een neefje van mevrouw Koriander was. Ik hou
niet van liegen. Alles wat ik vertel dat is echt zo gebeurd. Ik was als
eerste aan de beurt om de tafel met huwelijkscadeaus te bewaken. De
sieraden schitterden in de zon. Ik was op mijn hoede en met mijn
scherpe roofvogelblik tuurde ik in het rond. Er gebeurde niets behalve
dat een kind door een zebra werd gebeten en met de ambulance naar het
ziekenhuis werd gebracht. Hierdoor liet ik mij niet afleiden. Geen
moment verloor ik de huwelijkscadeaus uit het oog. Na het vertrek van
de ambulance werd het feest weer hervat. De bruid en bruidegom sneden
de bruidstaart aan. Ik kreeg een schoteltje in mijn handen geduwd van
een oude dame. Ze vroeg waar ik het bruidspaar van kende. Snel stopte
ik een stuk taart in mijn mond en mompelde iets onverstaanbaars. De
oude dame bleef in mij geïnteresseerd. Ze zei dat ze mij niet verstaan
had en herhaalde haar vraag.
“Ik ben met mevrouw Koriander meegekomen“ antwoordde ik. Ik hou niet
van liegen.
“Dan ben jij één van haar neefjes waar ze het daarnet over had” zei de
oude dame en ze liet mij verder met rust. Mevrouw Koriander heeft geen
moeite met een leugentje maar alleen als ze detectivewerk doet. Anders
spreekt ze altijd de waarheid.
Jasper nam de wacht bij de cadeautafel van mij over.
“Ik geloof niet dat de huwelijkscadeaus veel gevaar lopen” zei ik tegen
hem. “We zullen vanmiddag geen dief op heterdaad betrappen.”
Jasper stootte mij aan en fluisterde. “Zie je daar die man in smoking
met een felrode band rond zijn middel?”
“Je bedoelt die kale kerel?”
“Ja die” zei Jasper. “Die heeft een zilveren gebaksvorkje in een zak
van zijn smokingjasje.”
“Hoe weet je dat?” vroeg ik vol bewondering.
“Ik heb het er daarnet zelf stiekem in gestopt terwijl ik zogenaamd per
ongeluk tegen hem op botste.”
“Waarom?” vroeg ik verbaasd.
“Als er vanmiddag niets gebeurt dan is dat slecht voor de klandizie van
het detectivebureau van mevrouw Koriander. Als die man dadelijk van het
feest vertrekt dan ga ik hem wijzen op het gebaksvorkje in zijn jasje.”
“Maar zo breng je een onschuldig iemand in de problemen!” zei ik
verontwaardigd.
“Ach het is maar een gebaksvorkje” zei Jasper. “Daar zal niemand hier
veel problemen over maken. Het gaat er alleen maar om dat de
opdrachtgevers niet het gevoel hebben dat ze mevrouw Koriander voor
niets ingeschakeld hebben. En natuurlijk dat mevrouw Koriander weet dat
ik goed mijn best heb gedaan en alles goed in de gaten heb gehouden.”
“Toch is het bedrog” zei ik.
Jasper haalde zijn onverschillig zijn schouders op. “Ach zo werken
geheime diensten ook. Zo nu en dan een complotje verzinnen om niet
overbodig te worden.”
De kale man begon afscheid te nemen en handen te schudden. Hij maakte
aanstalten om de tuin te verlaten. Op dat moment kwam Jasper in actie.
Als een echte geheim agent knoopte hij zijn colbertjasje van kunstgaren
dicht en trok correct gekleed een sprintje. Vlakbij de kale man gleed
Jasper uit over iets wat de zebra’s hadden achtergelaten. Jasper
verloor zijn evenwicht en kon zich nog net vastgrijpen aan een oude
dame die bij hem in de buurt stond. Het was dezelfde oude dame die mij
een schoteltje met bruidstaart had gegeven en aan mij gevraagd had waar
ik het bruidspaar van kende. In innige omhelzing met de oude dame wist
Jasper zich staande te houden. Op dat moment riep iemand “Houdt de
dief!” Het was de moeder van de bruid. Niet de dief maar diegene die
dat riep. De dief was de oude dame die Jasper nog steeds vasthield. In
zijn gespierde armen biechtte zij alles op. De gouden halsketting met
robijnen en de bijpassende gouden manchetknopen voor de bruidegom zaten
in haar handtasje. Ze had ze van de cadeautafel gegrist tijdens het
bijtincident met de zebra. Ze had het niet kunnen laten. Ze beloofde de
volgende dag een afspraak te maken met haar psychotherapeut. Mevrouw
Koriander gebaarde Jasper dat hij de oude dame los kon laten. Haar
handtasje werd onderzocht en de gouden halsketting met robijnen en de
bijpassende gouden manchetknopen voor de bruidegom werden weer
teruggelegd op de tafel bij de andere cadeaus. “Tante Ermine toch” zei
de moeder van de bruid lachend alsof ze tegen een ondeugend kind sprak.
En daar liet iedereen het bij. Verder werd er die middag op het
tuinfeest niets meer gestolen. De volbloed paarden werden uit de stal
gehaald en de bruidegom hielp zijn bruid met haar lange witte jurk op
het ene paard en klom daarna op het andere paard. De bruid wierp haar
boeket vanaf het paard hoog in de lucht en daarna reden ze de tuin uit
op huwelijksreis. Tante Ermine ving het boeket en keek daarna verliefd
naar Jasper. Toen was het tuinfeest afgelopen en zat ons werk er op.
Tijdens de wandeling terug naar haar villa gaf mevrouw Koriander ons
een compliment. “Goed werk Dubbeldam en Naaktgeboren! Anders waren de
sieraden van het bruidspaar een paar dagen later ook wel gevonden samen
met allerlei andere vermiste zaken tijdens de wekelijkse inspectie van
het huis van hun tante Ermine maar het is nog nooit eerder gelukt om
haar op heterdaad met de buit te betrappen. Ik denk dat dit meer indruk
op haar heeft gemaakt dan alle gesprekken met haar psychotherapeut bij
elkaar.”
Mevrouw Koriander herhaalde haar compliment terwijl wij over het grind
van de oprijlaan naar haar villa liepen. “Ik ben tevreden over jullie.
Morgen verwacht ik jullie om twee uur bij mij in de keuken.”
“Heeft u een nieuwe klus?” vroeg Jasper.
“Weer een tuinfeest?” vroeg ik.
“Nee dit is een privé aangelegenheid. Het gaat om het kluissleuteltje
dat verstopt zat in die foeilelijke tuinkabouter.”
“Dat tevoorschijn kwam toen Ilene Lilas per ongeluk kabouter Ischias
uit haar handen liet vallen?”
“Precies!” zei mevrouw Koriander. “Het sleuteltje kwam mij vaag bekend
voor maar het wilde mij maar niet te binnen schieten waar ik het van
kende. Totdat ik iemand vanmiddag tijdens het tuinfeest hoorde
opscheppen over zijn supersnelle zeegaande zeilboot. Toen herinnerde ik
mij weer dat in de kajuit van het jacht van meneer Koriander ook een
kluisje verstopt zit.”
“Had meneer Koriander dan een jacht?” vroeg Jasper.
“Ja en dat staat sinds zijn verdwijning op de wal in een loods van de
jachthaven. We gaan er morgen heen. Dubbeldam! Jij rijdt mij er naartoe
in de limousine.”
“En waarom moet ik mee?” vroeg ik. Het bewaken van de cadeautafel was
een vermoeiend klusje geweest en ik was wel toe aan een paar dagen rust.
“Naaktgeboren! Ben je bang voor spinnen?“
“Nee mevrouw. Hoezo?”
“Jij gaat als eerste de kajuit in. Met een stofdoek. Om de spinnen te
verjagen en het spinrag te verwijderen. Ik zie jullie morgen. Om twee
uur stipt.” Ze opende de voordeur van haar villa en ging naar binnen.
Jasper bracht mij in het dafje terug naar het atelier. “Je bent wat
vergeten!” zei ik met de autodeur nog in mijn handen nadat ik
uitgestapt was.
“Wat dan?” vroeg Jasper.
“Om aan die kale man te vertellen dat er een gebaksvorkje in het jasje
van zijn smoking zit!”
“Dat halen ze er in de stomerij wel uit!” zei Jasper lachend. Ik deed
het portier dicht en Jasper reed terug naar zijn appartementje boven de
garage van mevrouw Koriander.
Die avond kwam Sandra bij mij langs met lekkere hapjes. Ik vertelde
haar
alles over het tuinfeest. Volgens Sandra komt een ziekelijke neiging
tot stelen vaker voor in rijke families. Daar had ze in de kapsalon wel
eens over horen praten. Ze kende er zelfs een moeilijk woord voor.
Kleptomanie. We aten de lekkere hapjes op en daarna leerde Sandra mij
nog meer moeilijke woorden maar wat die betekenen dat vertel ik nog wel
een andere keer. De volgende dag hoefde Sandra niet te werken in de
kapsalon en ze bleef tot twaalf uur bij mij uitslapen.
“Ben je bang voor spinnen?” vroeg ik aan haar bij het ontbijt.
“Nee! Totaal niet. Hoezo?”
“O zomaar” zei ik zo nonchalant mogelijk. “Trouwens. Ik ga vanmiddag
met mevrouw Koriander en Jasper naar een jachthaven. Ga je mee?”
“Ik heb wel zin in een uitje!” zei Sandra. “Zou mevrouw Koriander het
goed vinden dat ik meega?”
“Ik denk het wel” antwoordde ik. “Ze lijkt streng maar als je haar
beter leert kennen is ze best wel aardig. Ze heeft Jasper en mij
gisteren twee keer een compliment gegeven.”
Sandra en ik wandelden naar de villa van mevrouw Koriander. De
limousine stond glimmend en blinkend op de oprit. Jasper wreef met een
doek over het chroom van een koplamp. Samen liepen we naar de keuken
van de villa. Mevrouw Koriander zat er al ongeduldig te wachten. Ze
begroette Sandra en zei dat ze mee mocht. Met zijn vieren gingen we in
de limousine op pad. Na een half uur reden we het terrein van de
jachthaven op en stopten we voor een grote loods. Onderaan de loods
begonnen de aanlegsteigers en dobberden de bootjes in het water.
Sommige mensen waren hun boot aan het boenen en poetsen totdat die
blonk in de zon. Andere mensen zaten op het achterdek en dronken witte
wijn. De deuren van de loods stonden open. Binnen was het donker
vergeleken met het felle zonlicht buiten. In de loods stonden een paar
boten op het droge. Verder was de loods leeg. Mevrouw Koriander liep
naar een plomp scheepje met grote houten zijzwaarden. Een medewerker
van de jachthaven bracht ons een trapje. Ik moest als eerste aan boord.
Voor de houten deurtjes van de kajuit bleef ik verstijfd staan. Een
reusachtige kruisspin had over de volle breedte van de deurtjes haar
web gespannen. Het beest had minstens acht poten en was zeker drie
centimeter groot. Op het gezwollen achterlichaam was duidelijk het
witte kruis te zien. Ik slaakte een kreet vol afgrijnzen.
“Wat is er?” vroeg mevrouw Koriander.
“Een hele grote kruisspin verspert de toegang tot de kajuit” zei ik.
“Het is een monster!”
“Die wil ik zien!” zei Sandra en ze klom aan boord. Ik moest haar
beschermen tegen de reuzenspin. Ik greep een pikhaak die op het dak van
de kajuit lag. Sandra pakte een los eind dik touw van het achterdek.
Zij aan zij stonden wij in de strijd. Onverschrokken haalden
wij uit naar het levensgevaarlijke monster. Na een kort en fel gevecht
was er van het web niets meer over dan een paar losse draden en was de
spin gevlucht achter een zijzwaard. Voorzichtig deed ik de houten
deurtjes open. Sandra wilde naar binnen gaan maar ik hield haar tegen.
Het was veel te gevaarlijk. Gewapend met de pikhaak ging ik de treetjes
omlaag de kajuit in. Soms ben ik een echte held. In de kajuit waren
geen spinnen meer. Die waren allemaal opgegeten door die ene grote. Ik
ging de treetjes omhoog naar het achterdek en riep dat de kust veilig
was. Mevrouw Koriander besteeg het trapje dat Jasper vast moest houden
zodat het niet om kon vallen. Mevrouw Koriander kwam aan boord en ging
de kajuit in. Buiten op het achterdek hield ik de wacht met de pikhaak
in mijn hand voor het geval de monsterachtige kruisspin weer vanachter
het zijzwaard tevoorschijn zou komen. Door de openstaande
kajuitdeurtjes zag ik mevrouw Koriander binnen bukken bij de ingang.
Het kluisje zat achter de treetjes verstopt. Ik hoorde scharnieren
piepen. Even later kwam mevrouw Koriander naar buiten met een bruine
envelop in haar handen. We gingen allemaal weer van boord terwijl
Jasper het trapje vasthield. Ik was erg nieuwsgierig wat er in de
bruine envelop zat maar mevrouw Koriander gaf Jasper de opdracht om de
envelop veilig in de limousine op te bergen. We verlieten de loods.
Buiten werd mevrouw Koriander hartelijk begroet door een deftige heer
die haar uitnodigde op zijn boot een glas wijn te komen drinken samen
met zijn vrouw. De uitnodiging was alleen voor mevrouw Koriander
bedoeld. Daar liet de deftige heer geen misverstand over bestaan.
Watersporters zijn een arrogant zootje. Mevrouw Koriander liep achter
de meneer aan over de steiger en stapte aan boord van een groot
motorjacht.
“Een glaasje wijn was er bij mij ook wel in gegaan” zei ik
teleurgesteld.
“Ik ga de limousine poetsen” zei Jasper.
“Je hebt de auto voor het vertrek nog gepoetst!” zei ik verbaasd.
“De aanblik van al die ijverig boenende mensen hier in de jachthaven
geeft mij nieuwe inspiratie” zei hij. “Ik ga dit kunstwerk meer laten
glimmen dan hun bootjes.” Hij pakte een poetsdoek uit de achterbak en
wreef ermee liefdevol over de motorkap. Met een boot of een auto hoef
je jezelf nooit te vervelen. Er is altijd wel iets om te poetsen.
Sandra en ik hadden niets om te poetsen en wij verveelden ons terwijl
we op mevrouw Koriander wachtten totdat ze klaar was met wijn drinken
op het grote motorjacht.
“Laten we bootjes gaan kijken” zei Sandra tegen mij.
“Blijven jullie niet te lang weg!” zei Jasper. “Mevrouw Koriander heeft
een hekel aan wachten.”
Ik zei tegen Jasper dat ie maar moest toeteren als we terug moesten
komen. Sandra en ik liepen over de steigers. Bij een zeiljachtje werden
we aangesproken door een man met een grijze baard.
“Ik zag jullie daarnet met mevrouw Koriander. Ik ben Joris. Ik was de
zeilmaat van Karel Koriander voordat hij trouwde. Als jullie hier komen
dan kan ik jullie een verhaal over hem vertellen.” Sandra en ik stapten
aan boord van het zeiljachtje.
“Het is warm hè” zei de man. “Hebben jullie dorst? Willen jullie een
koud blikje bier?” Hij pakte twee blikjes uit een koelbox naast hem.
Dankbaar nam ik het koele blikje in ontvangst. Watersporters zijn
aardige lui. Die Joris is een toffe peer. Tevreden zat ik met mijn
biertje in de kuip van het zeiljachtje.
“Heeft mevrouw Koriander jullie verteld dat Karel verdwenen is?” vroeg
Joris.
“Ja” antwoordde ik. “Hij is al tien jaar spoorloos.”
“Ik heb zo mijn idee waar hij is“ zei Joris. “Niet dat ik het zeker
weet. Maar toch.”
“Heeft u het al aan mevrouw Koriander verteld?” vroeg Sandra.
“Zeg maar je” zei Joris. “Anders voel ik mij zo oud. Natuurlijk heb ik
het haar verteld. Jaren geleden al en daarna nog een paar keer maar ze
wil het nog steeds niet geloven. Dat is ook wel begrijpelijk. Het is
voor haar natuurlijk niet leuk om te horen dat haar man bij haar is
weggelopen. Volgens mij is Karel teruggegaan naar de zeemeerminnen.”
“Naar de zeemeerminnen?” vroeg ik verbaasd.
“Ja” zei Joris. “Naar de zeemeerminnen. Wie ooit een zeemeermin heeft
gekust kan haar nooit meer vergeten. En Karel heeft er twee gezoend.”
“Vlak voordat hij verdween?” vroeg Sandra.
“Nee” antwoordde Joris. “Het is nu al weer meer dan dertig jaar
geleden. Het was op onze laatste grote zeiltocht voordat Karel ging
trouwen. We zeilden rond Groot Brittannië. Een reis van drie maanden.
Op vele zeemijlen buiten de westkust van Schotland voeren we op een
ruime koers met een stijve bries achter. We zagen een eiland dat niet
op de kaart stond. Eerst dachten we dat we onze koers verkeerd berekend
hadden maar alles leek te kloppen. Karel wilde voor de zekerheid een
schatting maken van onze positie met behulp van de zon. In die tijd had
je nog geen GPS. Hij ging rechtop staan met het sextant in zijn handen.
Toen gebeurde er iets vreselijks. Door de deining ging het achtersteven
door de wind en klapte het grootzeil om. De giek raakte Karel vol
op zijn rug. Het sextant vloog met een boog door de lucht de
zee
in en
Karel tuimelde overboord. Hij had geen reddingsvest aan en zat ook niet
aan een veiligheidslijn. Ik draaide meteen bij maar nergens kon ik hem
zien tussen de golven. Wanhopig voer ik op en neer. Kostbare tijd ging
verloren. Toen zag ik hem drijven. Zijn hoofd werd boven water gehouden
door twee zeewezens.”
“Dolfijnen?” vroeg Sandra.
“Dat dacht ik eerst ook. Karel werd door de zeewezens naar de kust
gesleept. Ik had de verrekijker gepakt en zag hoe bij een strandje de
twee zeewezens uit de branding kwamen. Het waren beeldschone vrouwen!
Ze trokken Karel het strandje op. De vrouwen waren spiernaakt. Hun
lange natte haren vielen over het gezicht van Karel terwijl ze hem om
de beurt mond op mond beademing gaven. Karel kwam bij en
proestte een straal water uit. De vrouwen trokken zijn shirt
uit en wreven zijn borst en rug warm.”
“Hadden ze een vissenstaart?” vroeg ik.
“Gewone benen en voeten” antwoordde Joris. “De zeemeerminnen namen
Karel mee naar een klein huisje op het strand. Meer kon ik vanaf de
zeilboot niet zien want ik dreigde door de stroming naar de kust
gevoerd te worden en daar aan de grond te lopen of in de branding
terecht te komen. Een gevaarlijke situatie. Met moeite lukte het mij
uit de stroming te komen. Ik zeilde langs de kust van het eiland. Ik
ontdekte een klein verlaten haventje. In de beschutting van het eiland
voer ik het haventje binnen en ik meerde er aan. Om het haventje
stonden enkele vervallen huizen met als enige bewoners schapen. Over de
kale heuvels van het eiland ging ik op zoek naar het huisje op het
strand. Geen mens kwam ik tegen. Alleen schapen. Overal klonk het
gedreun van de branding rond het eiland. Ik had alle hoop opgegeven om
het huisje te vinden toen ik vanachter een heuvel een donker
rookpluimpje zag verwaaien in de wind. Ik liep de heuvel op en zag het
huisje. Op lage muren van gestapelde stenen rustte een dak dat bedekt
was met gras en zeewier. Uit een half afgebrokkelde schoorsteen
kringelde rook. Aan een waslijn wapperden kleren. Ik rende de heuvel af
naar het huisje. De ingang was aan de andere kant. Snel liep ik over
het strand naar de deur. De branding bulderde in mijn oren. De deur
stond half open. Ik ging naar binnen. Het was er donker op de warme
gloed van een turfvuur na.”
“En toen zag u de zeemeerminnen?” vroeg Sandra.
“Nee” antwoordde Joris. “Alleen Karel. Die lag naast het vuur onder een
stapel schapenvellen te bibberen. Hij was spiernaakt als een pasgeboren
baby. Naast hem lag het sextant op de grond. Dat moet op de bodem van
de zee gelegen hebben. Er was geen zinnig woord uit Karel te krijgen.
Hij vroeg alleen maar steeds waar zijn kleren waren. Ik keek rond in
het huisje maar van kleren was geen spoor te bekennen.”
“Die hingen aan de waslijn buiten!” zei Sandra.
“Precies” zei Joris. “Dat bedacht ik mij ook en ik ging naar buiten. De
kleren waren nog niet droog. Even dacht ik er aan om teruggaan naar het
haventje aan de andere kant van het eiland om droge kleren uit de
zeilboot te halen maar ik wilde Karel niet alleen laten. Ik besloot bij
Karel te blijven en te wachten tot de kleren aan de waslijn gedroogd
waren. Zo nu en dan gooide ik een turfje op het vuur. Karel lag rustig
te slapen. Tegen de avond waren de kleren droog en nam ik Karel mee
over de heuvels van het eiland naar het haventje. Karel was fit alsof
hij nooit over boord was gevallen. Aan boord van de zeilboot warmde ik
een blik erwtensoep op. Karel lepelde het in zijn eentje op. Ik opende
nog een blik waar Karel ook de helft van voor zijn rekening nam. Daarna
viel hij als een blok in slaap. De volgende ochtend wilde hij meteen
vertrekken en verder zeilen.”
“Hebben jullie niet meer gekeken of jullie de zeemeerminnen nog konden
vinden?” vroeg ik.
“Nee” antwoordde Joris. “Karel wilde zo snel mogelijk weg van het
eiland. Hij heeft er daarna nooit meer over willen praten. Ik mocht er
niets over in het scheepsjournaal schrijven. Als ik erover begon dan
zei Karel steeds dat het allemaal niet echt was gebeurd. Dat het eiland
niet op de kaart stond en dus niet bestond. Dat het allemaal een droom
was geweest.”
“Dus je weet ook niet meer waar dat eiland lag?” vroeg Sandra.
“Toch wel” antwoordde Joris. “Ik heb stiekem de positie van het eiland
opgeschreven in het scheepsjournaal. Enkel de positie. Meer niet.
Onderaan een bladzijde waar Karel het niet zou zien. Wacht even. Ik heb
alle scheepsjournalen hier nog aan boord.” Hij verdween in de kleine
kajuit. We hoorden gerommel. Even later kwam hij terug met een snipper
papier in zijn handen. Hij gaf het aan mij. Er stond een soort
geheimschrift op. Cijfers en de letters NB en WL.
“Stop maar in je broekzak” zei Joris. Toen hoorden we Jasper toeteren.
Snel namen Sandra en ik afscheid van Joris en renden terug naar de auto.
“Ik heb een hekel aan wachten” zei mevrouw Koriander toen wij hijgend
bij de auto aankwamen. Ze stampte met haar voet op de grond. “En ik heb
ook een hekel aan ordinair getoeter” zei ze met een verwijtende blik
naar Jasper. Opnieuw stampte ze met haar voet.
“Maar u gaf mijzelf toestemming om te toeteren” stamelde Jasper. “Ik
heb het eerst aan u gevraagd.”
“Ik heb een grotere hekel aan wachten dan aan toeteren. Bij de keuze
uit twee kwaden moet men de minste kiezen.”
We stapten allemaal in en Jasper stuurde de limousine het terrein van
de jachthaven af de weg op.
“Wat waren jullie aan het treuzelen?” vroeg mevrouw Koriander.
“We werden aangesproken door een oude vriend van meneer Koriander” zei
Sandra. “Joris heet ie” zei ik. “Hij vertelde ons een verhaal over
zeemeerminnen.”
“Hij dronk zeker bier?” vroeg mevrouw Koriander.
“Ja en wij kregen ook een blikje” antwoordde ik opgewekt.
“Allemaal dronkemanspraat over die zeemeerminnen” zei mevrouw Koriander.
“Het ging ook over uw man” zei Sandra. “Joris zei dat hij wist waar uw
man kan zijn.”
“Ik ken de verhalen van die Joris wel” zei mevrouw Koriander kortaf.
“Hij heeft ons een papiertje gegeven met daarop in geheimschrift waar
het eiland van de zeemeerminnen ligt” zei ik.
“Sandelhout en Naaktgeboren!” riep mevrouw Koriander boos. “Ik wil nu
niets meer horen over zeemeerminnen!” Mevrouw Koriander stampte met
haar voet op de vloer van de auto. De rest van de rit durfde ik niets
meer te zeggen. En Sandra ook niet.
Bij de villa vroeg mevrouw Koriander ons mee naar binnen in de keuken.
Aan de keukentafel maakte ze de bruine envelop open die ze had
meegenomen uit het kluisje van de boot. Er kwam een opgevouwen kaart
uit. Mevrouw Koriander vouwde de kaart open op de keukentafel.
“Dat ziet er uit als de westkust van Schotland” mompelde mevrouw
Koriander. Ze speurde de kaart af. Met haar vinger wees ze naar een
kleine cirkel die met potlood getekend was op het blauw van de kaart.
Ze keek op van de kaart naar Sandra en mij en vroeg “Waar ligt volgens
Joris dat eiland van de zeemeerminnen?”
“Ik dacht dat we daar van u niet meer over mochten praten” stamelde ik.
“Dat was de daarnet in de auto” zei mevrouw Koriander ongeduldig. “Geef
mij nu direct dat papiertje dat Joris jullie heeft gegeven!” Zo is
mevrouw Koriander. Alles moet altijd precies op het moment gebeuren dat
zij het wil. Niet eerder en ook niet later. Daar word ik toch zo
gestresst van. Ik haalde de snipper papier uit mijn broekzak en gaf het
aan mevrouw Koriander.
“Er staat geheimschrift op” zei ik.
“Het zijn de coördinaten” zei Mevrouw Koriander. “Zoveel graden en
minuten noorderbreedte en zoveel graden en minuten westerlengte.” Ze
schoof met haar vinger langs de rand van de kaart omhoog en daarna
opzij. Haar vinger bleef rusten bij de potloodcirkel op het blauw.
“Precies de plek die aangegeven is op de kaart!” zei mevrouw Koriander
“Maar geen eiland. Enkel zee.”
“Dat vertelde Joris ook” zei Sandra. “Dat het eiland niet op de kaart
lag.”
“Sandelhout en Naaktgeboren!” zei mevrouw Koriander streng. “Vertel mij
nu precies het verhaal van Joris over de zeemeerminnen. Ik wil alle
details weten!”
Ik ben er dol op om verhalen te vertellen maar niet op commando. Dan is
voor mij de lol er van af. Ik liet Sandra het woord doen. Ik vulde haar
verhaal alleen aan wanneer ze iets vergat. Mevrouw Koriander had gezegd
dat ze alle details wilde weten.
“De zeemeerminnen hebben meneer Koriander mond op mond beademing
gegeven” onderbrak ik Sandra toen ik merkte dat ze dat oversloeg.
Mevrouw Koriander stampte met haar voet op de grond en zei geërgerd
“Dat heeft Joris mij jaren geleden ook al verteld.” Ik hield verder
mijn mond.
Na afloop van het verhaal liep mevrouw Koriander zwijgend op en neer
door de keuken.
“We gaan morgen naar Schotland!” zei ze tenslotte.
“Mag ik ook mee?” vroeg Sandra.
“Je moet mee!” antwoordde mevrouw Koriander. “En dat geldt ook voor
Naaktgeboren en Dubbeldam. Ik zal jullie hulp hard nodig hebben. Morgen
gaan we op reis.”
“Waarom heeft u in één keer zoveel haast?” vroeg ik. “De kaart ligt
vast al jaren in het kluisje en het verhaal van Joris kent u ook al
langer dan vandaag.” Ik had helemaal geen zin om op reis te gaan.
Mevrouw Koriander wilde vast weer ‘s ochtends vroeg om negen uur
vertrekken net als naar Rosenstein.
Mevrouw Koriander werd tot mijn verbazing niet boos. “Dat klopt”
antwoordde ze rustig. “De kaart lag al tien jaar in het kluisje van de
boot want meneer Koriander heeft het daar in gestopt. Dat betekent dat
hij een boodschap voor mij achter wilde laten waar hij naar toe ging.
Het verhaal over de zeemeerminnen heeft Joris mij jaren geleden al in
geuren en kleuren verteld. Ik had toen geen enkele reden om waarde te
hechten aan dat sterke verhaal. Nu is dat anders. In het kluisje zat
een kaart van de westkust van Schotland met daarop omcirkeld de positie
waar volgens Joris het eiland van de zeemeerminnen lag. Dat kan geen
toeval zijn. En er is nog meer. Vanochtend kwam er met de post een
ansichtkaart. De postzegel op de ansichtkaart is afgestempeld op een
postkantoor aan de westkust van Schotland. De datum op het poststempel
is die van drie dagen geleden.”
Mevrouw Koriander liep de keuken uit en kwam even later terug met een
ansichtkaart in haar handen. Er stonden rotsen op waar de branding
tegenaan sloeg.
“Staat er ook een afzender op de ansichtkaart?” vroeg Jasper.
“Ja” antwoordde mevrouw Koriander. “Kabouter Ischias.” Ze liet ons het
handschrift op de achterkant van de ansichtkaart zien. Er stond in
duidelijke letters ‘Kabouter Ischias’ geschreven.
“Kabouter Ischias kan die kaart niet verstuurd hebben” zei ik. “Die was
drie dagen geleden al in scherven gevallen op Rosenstein. Toen vonden
we het sleuteltje van het kluisje.”
“Herkent u het handschrift?” vroeg Jasper.
“Het is het handschrift van meneer Koriander” antwoordde mevrouw
Koriander. “Daar is geen twijfel over mogelijk.”
“U heeft na al die jaren weer een teken van leven van uw man!” riep
Sandra.
“Maar waarom schrijft hij niet zijn eigen naam?” vroeg Jasper.
“Misschien wil hij zo zeggen hij de boeken over kabouter Ischias heeft
gelezen” zei ik.
“Ik denk eerder dat het een aanwijzing is dat er iets in de
tuinkabouter verstopt zit” zei mevrouw Koriander.
“Wat omslachtig allemaal” zei ik. “Meneer Koriander stuurt u een
aanwijzing op een ansichtkaart dat er een in een tuinkabouter een
sleuteltje verstopt zit dat van een kluisje is waar een landkaart in
zit.”
“Meneer Koriander en ik namen wel ingewikkelder maatregelen als we met
een vertrouwelijke zaak bezig waren” zei mevrouw Koriander.
“Waarom heeft meneer Koriander u niet gewoon gebeld?” vroeg Jasper.
“Was hij bang om afgeluisterd te worden?”
“Misschien is er geen telefoonverbinding waar hij nu zit” zei mevrouw
Koriander.
“Er is wel een postkantoor!” zei Jasper verbaasd.
“Dat is niet zeker” zei mevrouw Koriander. “Vanaf sommige Schotse
eilandjes wordt nog steeds een soort flessenpost verstuurd. De post
wordt in een waterdichte doos in zee gegooid en drijft met de stroming
naar het vasteland. Als iemand de doos op het strand vindt dan
verstuurt die de post verder.”
“Als meneer Koriander flessenpost heeft gebruikt dan is de ansichtkaart
vast ouder dan het poststempel” zei Sandra.
“Daarom mogen we geen tijd meer verliezen en vertrekken we morgen naar
Schotland!” zei mevrouw Koriander.
“Gaan we met het vliegtuig?” vroeg Sandra.
“Nee” zei mevrouw Koriander. “Dat is ordinair. Jan en alleman reist
tegenwoordig met het vliegtuig. En ter plekke wil ik ook in stijl
kunnen reizen. Dubbeldam! Is de limousine reisklaar?”
“Zeker mevrouw” antwoordde Jasper.
“Maar je kunt niet met de auto naar Engeland!” zei ik. “Dat is een
eiland!”
“We gaan niet naar Engeland maar naar Schotland” verbeterde mevrouw
Koriander mij.
“Dat ligt toch op hetzelfde eiland!”
“Groot Brittannië is allang geen eiland meer” zei Jasper. “Het zit met
een tunnel aan de rest van Europa vast.”
“Het is nog steeds een eiland” zei mevrouw Koriander. “Je kunt er om
heen varen. We gaan niet door de Kanaaltunnel. Dat is te ver omrijden.
Daar heb ik een hekel aan. Er gaat niet ver hiervandaan een veerdienst
naar het noorden van Engeland. Die vaart iedere dag.”
“Vertrekt de veerboot ‘s ochtends vroeg” vroeg ik voorzichtig en ik
hield mijn adem in.
“Nee” antwoordde mevrouw Koriander. “De veerboot vertrekt aan het einde
van de middag. Het is een nachtboot.”
Opgelucht ademde ik uit. Ik had erg veel zin in de reis.
Ik ben dol op nachtboten. Je kan uitslapen zonder bang zijn om de boot
te missen. Aan het einde van de middag gingen we aan boord van de grote
veerboot. Mevrouw Koriander en Sandra waren via de tunnel voor
passagiers aan boord gelopen. Heel vermoeiend. Ik zat ontspannen naast
Jasper. Die reed de limousine naar binnen. Daarna moest ik samen met
hem alle bagage naar de hutten sjouwen. Dat was minder ontspannen. Wat
een steile trappen en een lange gangen waren er op die veerboot!
Mevrouw Sandelhout had samen met Sandra een superdeluxe hut. Ik deelde
met Jasper een hut met aan iedere wand twee bedden onder en boven
elkaar. Zeg maar stapelbedden. Volgens Jasper konden we het beste op de
onderste bedden slapen. Dan viel je minder hard als je door het
schommelen van de boot uit je bed rolde. We legden onze bagage op de
bovenste twee bedden. Vanaf het dek keken we hoe de veerboot tussen
lange havenhoofden door de zee op voer. Daarna gingen we naar het
restaurant. We aten gebakken vis met friet. Na het eten ging mevrouw
Koriander naar haar hut. Jasper las in een makkelijke stoel ergens op
een gang een tijdschrift over auto’s. Sandra vroeg mij of ik met haar
meeging om op het dek naar de zonsondergang te kijken. Ze vroeg het
heel lief. “Ga je mee de son in de see sien sinken?” Zo is Sandra. Arm
in arm stonden we op het dek. Sandra zag er heel mooi uit met het
oranje licht van de ondergaande zon op haar gezicht. Een windje speelde
door haar lange blonde haren. Net een schilderij van Paula. Venus die
uit de zee is geboren. Ik vertelde dat aan Sandra. Ze moest lachen en
zei “Ik hou hier wel mijn kleren aan hoor!” Het ging schemeren. We
zagen de eerste sterren twinkelen. Het werd koud op het dek. Ik bracht
Sandra naar de superdeluxe hut en zocht daarna Jasper op. Die zat nog
steeds in dezelfde stoel te lezen in het tijdschrift over auto’s. Samen
gingen we naar een bar. Er zaten allemaal vrachtwagenchauffeurs. Ze
gaven elkaar rondjes aan de bar en we moesten met hen meedrinken. Toffe
gozers. Het is ongelofelijk hoeveel frisdrank Jasper kan drinken.
Zoveel bier krijg ik maar met moeite op. We bleven in de bar totdat de
laatste vrachtwagenchauffeur ging slapen. Toen was er behalve de barman
verder niemand meer en gingen Jasper en ik ook naar onze hut. Daar
ontdekten we dat er twee vrachtwagenchauffeurs in slaap waren gevallen
op de onderste bedden. Eén van de mannen werd halfwakker en mompelde
wat. Ik zei hem dat hij zich vergist had en dat hij op mijn bed was
gaan liggen. De man vroeg grommend waarom ik dan mijn bagage op het
andere bed had gelegd. Ik wilde hem uitleggen dat je moeilijk op een
bed kunt slapen als er bagage op ligt. De man had zich omgedraaid en
was weer in slaap gevallen. Ik volgde het voorbeeld van Jasper en
haalde mijn bagage van het bovenste bed en ging daar slapen. Gelukkig
was de zee rustig. We rolden niet uit ons bed. Het was nog geen acht
uur toen Jasper mij de volgende ochtend wakker maakte. Veel te vroeg.
Jasper zei dat we er bijna waren. Van mij had de boot wat langzamer
mogen varen. Dat is het nadeel van een nachtboot. Dat je zo vroeg
aankomt. Na een veel te gehaast ontbijt droegen Jasper en ik alle
bagage weer naar de limousine. De veerboot meerde aan en we reden de
limousine de wal op. Daar stapten mevrouw Koriander en Sandra bij ons
in. We reden al een tijdje toen ik merkte dat Jasper aan de verkeerde
kant van de weg reed.
“Je rijdt aan de verkeerde kant van de weg” zei ik tegen hem. “Dadelijk
krijgen we een ongeluk.”
“Iedereen rijdt hier aan de verkeerde kant van de weg” zei Jasper.
“Als iedereen aan de verkeerde kant van de weg rijdt dan wordt dat
vanzelf de goede kant” zei mevrouw Koriander.
“Net als bij toetjes” zei Jasper. “Als iedereen zijn toetje voor de
warme maaltijd eet dan wordt het vanzelf een voorafje.”
“Eten de mensen hier pudding als voorafje?” vroeg ik.
“Nee maar wel als hoofdgerecht” antwoordde mevrouw Koriander. “Dat heet
Yorkshire pudding.”
“Daar rijdt een chocoladepudding” zei Sandra en ze wees naar een
vrachtwagen met reclame voor chocoladepudding op de buitenkant.
“Die chocoladepudding rijdt ook aan de verkeerde kant” zei ik.
“De verkeerde kant is hier de goede kant” zei Jasper. “Dat geldt hier
voor iedereen. Ook voor chocoladepuddingen. Of moet ik het nog een keer
uitleggen?”
“Nee dank je” zei ik. “Ik geloof dat ik de Engelse verkeersregels begin
te begrijpen. Ik snap alleen nog niets van pudding als hoofdgerecht. En
op de veerboot waren er gebakken worstjes bij het ontbijt!” We spraken
over Engelse eetgewoonten en daarna over Engelse maten en gewichten.
Over pinten en voeten. Het lijkt er een beetje op dat ze in Engeland
expres alles anders doen. We reden door kale heuvels.
“Nu zijn we in Schotland!” zei Jasper.
“Rijden ze hier ook aan de verkeerde kant?” vroeg ik.
“Gelukkig wel” antwoordde Jasper. Hij wees op een vrachtwagen die uit
de tegengestelde richting kwam op de andere weghelft.
“En eten ze hier ook gebakken worstjes bij het ontbijt?” vroeg Sandra.
“Nee” antwoordde mevrouw Koriander. “Havermoutpap.”
“Ik ben dol op havermoutpap” zei ik.
“Dat komt goed uit” zei mevrouw Koriander. “Havermoutpap is zowat het
enige dat je hier te eten zult krijgen. Havermoutpap voor het ontbijt
en gebakken vis met frites voor het avondeten.”
“Ik zie anders overal schapen op de heuvels” zei Jasper.
“Daar eten ze hier alleen de ingewanden van” zei mevrouw Koriander.
“Het vlees is voor de tafels van Londen.”
De kale heuvels werden onderbroken door een grote stad. Die lieten we
links liggen. Daarna werden de heuvels nog kaler. We reden over een
heuvelrug. In de diepte glinsterde water.
“Wat een groot meer!” zei Sandra.
“Dat is geen meer” zei Jasper. “Het staat in verbinding met de zee.”
De weg ging omlaag. We reden langs het water.
“We moeten goed opletten” zei Sandra. “Dadelijk zien we misschien wel
dat beroemde zeemonster.”
“Allemaal onzin” zei Jasper. “Ten eerste is dit niet Loch Ness. Ten
tweede is het monster van Loch Ness een verzinsel om toeristen te
lokken.”
“En zeemeerminnen?” vroeg ik. “Geloof je ook niet in zeemeerminnen?”
“Dat zijn verzinsels van dronken zeelieden” zei Jasper.
“Joris vertelde dat hij ze met zijn eigen ogen gezien heeft” zei ik.
“En dat ze meneer Koriander gered hebben.”
“Hij vertelde jullie ook dat ze geen vissenstaart hadden” zei Jasper.
“Dus waren het geen zeemeerminnen maar leden van de plaatselijke
reddingsbrigade of zoiets.”
“Dan geloof ik nog liever in zeemeerminnen” zei mevrouw Koriander.
“Meneer Koriander zou nooit terug gegaan zijn voor een paar meisjes van
de reddingsbrigade. Het idee alleen al!” Ze stampte met haar voet.
Daarna zei niemand meer iets over zeemeerminnen of zeemonsters. We
staken het water over met een kleine veerpont. Op de andere oever was
de weg zo smal dat het niet uitmaakt of je links of rechts rijdt. We
kregen allemaal honger en we stopten bij een vervallen hotel. Ze hadden
er enkel koude havermoutpap voor de lunch. Mevrouw Koriander vroeg of
er niets anders te eten was. Over drie uur werd de verse vis gebracht
en waren de aardappels geschild. Dan konden we ook gebakken vis met
friet krijgen. Mevrouw Koriander had geen geduld om op de vis te
wachten. Koude havermoutpap smaakt best lekker als je honger hebt.
Daarna dronken we thee met veel melk en suiker erin. Bij de thee kregen
we een schoteltje koekjes. Het waren havermoutkoekjes. Na deze voedzame
lunch werden we in de limousine allemaal een beetje slaperig. Jasper
reed verkeerd op een kruispunt. Of misschien reed ie wel verkeerd op
vijf kruispunten. Het was volgens hem in ieder geval nooit zijn
bedoeling geweest om twintig kilometer lang een hobbelige landweg te
volgen die midden in de golvende heidevelden ophield. Daar werd de auto
omringd door een kudde schapen. Een oneindig lint van duizenden schapen
stroomde langs de auto. Er klonk luidt geblaat en het rook naar
schapenvacht en schapenkeutels. Jasper kon niet vooruit of achteruit
zonder schapen plat te rijden en dat mocht ie niet van mevrouw
Koriander en Sandra. Ik telde de schapen die voor de auto
langs liepen. Bij zes en dertig viel ik in slaap. Ik werd weer wakker
en voelde mij heerlijk uitgerust en ontspannen. Mevrouw Koriander was
druk in gesprek met een kleine dikke man die op een soort vierwielige
terreinscooter zat. De man droeg een geruite pet. Hij droeg nog meer
kleren maar alleen de geruite pet heb ik onthouden. Het gesprek ging
over de route die wij het beste konden rijden. In de verte zag ik de
achterhoede van de schaapskudde. Twee zwarte honden renden er achter
aan. Ik had een keer in de bibliotheek in een krant gelezen over twee
honden die achter een geit in een kinderboerderij aan waren gegaan. Dat
was niet goed afgelopen voor de honden. Ik vreesde daarom het ergste
voor die twee zwarte honden die daar in hun overmoed achter een
duizendvoudige overmacht van schapen aan renden. Ik waarschuwde de man
met de geruite pet dat hij snel de twee honden moest gaan redden. Hij
lachte vriendelijk naar mij en maakte rustig zijn gesprek met mevrouw
Koriander af. De honden waren niet van hem. Denk ik. Hij wenste ons
allemaal een fijne dag en reed op zijn vierwielige terreinscooter
achter de schapen aan. Dankzij de aanwijzingen van de vriendelijke man
met de geruite pet reden we na een half uur weer op een asfaltweg.
Daarna stopten we bij ieder kruispunt om op een landkaart te kijken. Ik
herkende de kaart. Het was de kaart die mevrouw Koriander uit het
kluisje van de boot van meneer Koriander had gehaald. De kaart waarop
meneer Koriander midden op zee precies dezelfde plek had omcirkeld als
waar volgens het verhaal van Joris het geheimzinnige eiland van de
zeemeerminnen lag dat op geen enkele kaart stond. We daalden de heuvels
af. Voor ons strekte de zee zich uit tot aan de horizon. We reden langs
een baai naar een vissersdorp met een klein haventje. Dit was de haven
die het dichtst bij de omcirkelde plek op de kaart lag. Mevrouw
Koriander wilde hiervandaan er naartoe te varen. Er was één hotel in
het vissersdorp. Jasper en ik brachten de bagage naar binnen. Het hotel
was nog meer vervallen dan het hotel waar we die middag koude
havermoutpap hadden gegeten. We waren wel precies op tijd voor de
gebakken vis met friet.
“Hoelang blijven we eigenlijk op reis?” vroeg Sandra onder het eten.
“Zolang als het nodig is om meneer Koriander te vinden” antwoordde
mevrouw Koriander.
“Ik heb maar één week vakantie gevraagd in de kapsalon” zei Sandra. “Is
dat genoeg?”
“Eén week is veel te kort” zei mevrouw Koriander. “Het duurt vast
langer om meneer Koriander te vinden. Er is hier in het hotel een
telefoon. Je kunt bellen met de kapsalon en zeggen dat je langer
wegblijft.”
“Ik bel na het eten meteen” zei Sandra. “De kapsalon is vanavond open.”
Ik slikte een fijngekauwde hap gebakken vis door en zei “Paula en Simon
zouden vandaag terugkomen uit Rosenstein en ik ben vergeten om een
briefje voor hun in het atelier te leggen dat ik op reis ben.”
“Voor jou geldt hetzelfde” zei mevrouw Koriander. “Er is hier een
telefoon. Je kunt dadelijk bellen.”
Sandra belde als eerste.
“Het is geregeld” zei ze opgelucht. “Ik mag zolang op vakantie als ik
wil. Ik hoef niet meer terug te komen in de kapsalon.”
Paula en Simon namen de telefoon niet op. Ik vertelde aan hun
antwoordapparaat dat ik op reis was. Een antwoordapparaat is zo een
gedoe. Ik begin altijd voor de piep te praten en daarna vergeet ik de
helft van wat ik wilde zeggen. Ik belde nog vier keer naar het
antwoordapparaat en toen had ik geloof ik wel het belangrijkste verteld
over onze reis naar het zeemeerminneneiland. We waren allemaal moe van
de reis en gingen slapen. Ik had weer een kamer samen met Jasper. De
bedden zakten door tot op de vloer. Het leken wel hangmatten. Ik ben
dol op hangmatten. Je kunt er zo lekker lui in liggen.
De volgende twee weken waren erg leuk. Er gebeurde helemaal niets. We
aten iedere dag havermoutpap voor het ontbijt en ‘s avonds gebakken vis
met friet. Na het avondeten wandelde ik met Sandra over het strand van
de baai en we keken naar de zonsondergang. De eerste drie dagen ging ik
overdag met Jasper mee. Die moest van mevrouw Koriander iemand vinden
die ons met zijn boot naar het eiland van de zeemeerminnen wilde varen.
We spraken iedere booteigenaar in de haven aan. Die gesprekken gingen
steeds hetzelfde. De booteigenaar was eerst erg happig om met ons te
gaan varen. Die wilde wel wat geld verdienen. Totdat Jasper op de kaart
aanwees waar we naartoe wilden. Dan deed de motor van de boot het in
één keer niet meer. Of moest de schipper met zijn oude schoonmoeder
naar de dokter. Of moest ie zelf naar de doktor. Als we vroegen of ie
iemand anders kende die wel wilde varen dan was het antwoord steevast
dat we moesten wachten totdat de oude Jonadab terug was. Ze wezen dan
naar een lege plek aan de kade. Als Jasper vroeg of iemand
wist wanneer Jonadab terug was dan haalde men de schouder op. Het kon
morgen zijn maar ook volgende week. Niemand wist wanneer de oude
Jonadab op kwam dagen. Soms was de oude Jonadab maanden achter elkaar
van huis met zijn kleine vissersbootje. We vertelden het aan mevrouw
Koriander dat niemand ons naar de plek op de kaart wilde varen en dat
iedereen ons zei dat we op de oude Jonadab moesten wachten. Mevrouw
Koriander stampte met haar voet op de grond. De volgende dag stuurde ze
ons naar andere haventjes in de buurt. Daar gebeurde precies hetzelfde.
Niemand wilde ons naar de plek op de kaart varen. Iedereen zei dat we
op de oude Jonadab moesten wachten. Mevrouw Koriander stampte iedere
keer weer ongeduldig met haar voet op de grond als Jasper haar ‘s
avonds verslag uitbracht. Na drie dagen gaf ze het op. Jasper en ik
hoefden niet verder te zoeken naar een schipper. Dat was toch zinloos.
Er zat niets anders op dan te wachten totdat de oude Jonadab terug was.
Wachten is ideaal. Je hoeft niets te doen. Jasper moest iedere dag van
mevrouw Koriander in de haven vragen of de oude Jonadab al terug was.
Mij liet mevrouw Koriander met rust. Na de havermoutpap gingen Sandra
en ik naar het strand. We zaten op het zand en we keken naar de zee en
de blauwe lucht met witte wolkjes. ‘s Avonds gingen we terug naar het
hotel voor de gebakken vis met frites. Op een middag liep een oude
strandjutter op het strand. Vlakbij ons bleef hij staan. Met zijn
linkerhand boven zijn ogen keek hij uit over de baai. Met zijn
rechterhand wees naar een klein oud vissersbootje dat de baai binnen
voer. “Ai ai!” riep de oude strandjutter. “Als dat niet de boot van de
oude Jonadab is!” Sandra en ik stonden op en liepen naar het hotel om
mevrouw Koriander het grote nieuws te vertellen dat de oude Jonadab
terug was. Mevrouw Koriander en Jasper gingen meteen met ons mee naar
de haven. Een oud vissersbootje lag op de plek die de afgelopen dagen
steeds leeg was geweest. De oude Jonadab was aan boord bezig met
visnetten. Hij zag er precies uit zoals een oude visser er uit hoort te
zien. Hij droeg een zwarte schipperstrui en een slobberige zwarte
broek. Zijn kin werd bedekt door een baardje en zijn kale schedel door
een schipperspet. Uit zijn mondhoek stak een pijp waar zo nu en dan een
wolkje blauwgrijze rook uit kwam. Op de kade stonden twee oude mannen
met hun handen in de zakken.
“Meneer Jonadab!” riep mevrouw Koriander. “Mag ik u wat vragen?”
De oude visser keek haar heel even aan. Hij schoof zijn pet wat naar
achteren op zijn kale hoofd en ging onverstoorbaar verder met zijn
netten. Mevrouw Koriander stampte met haar voet op de kade. “Hij
negeert mij!” riep ze verontwaardigd.
“Misschien is hij doof” zei Sandra.
“Is die man soms doof?” vroeg mevrouw Koriander aan de twee oude mannen
die met hun handen in hun zakken op de kade stonden.
“Ai ai” zei één van hen. “De oude Jonadab is zeker niet doof. Hij hoort
de kabeljauwen onder water zwemmen. Daarom heeft hij altijd een goede
vangst.”
“Waarom reageert hij dan niet op mijn vriendelijke verzoek om
informatie?” vroeg mevrouw Koriander.
“Ai ai” zei de andere oude man. “Dat is een lang verhaal.”
Hij trok een gezicht alsof hij zich er op voorbereidde om een lang
verhaal te vertellen.
“Kan het ook kort?” zei mevrouw Koriander gebiedend.
“Zo u het wilt” zei de oude man beleefd en hij hield zijn handen in
zijn zakken. “Lang verhaal kort verteld. Jonadab verstaat geen Engels.
En hij spreekt het ook niet. Vroeger wel. Niemand kon beter vloeken dan
hij. We zijn allemaal bij hem in de leer geweest. Hij was een
fantastisch leermeester. Ik ben hem nog altijd dankbaar voor wat hij
mij geleerd heeft. Hij was onze kampioen in het vloeken. Tot de dag dat
hij op een nevelige ochtend in september uitvoer. Of was het oktober?”
“Het was oktober” zei de andere oude man op de kade.
“Goed. Oktober. Oktober tien jaar geleden. Of was het twaalf jaar?”
“Twaalf” zei de andere oude man.
“Oktober twaalf jaar gelden was het. Jonadab blijft wel vaker lang weg
maar dit keer was hij pas met Kerstmis weer terug. Of was het met
Pasen?”
“Het was met Pasen” antwoordde de andere oude man.
“Met Pasen was hij pas weer terug. Daarna heeft hij nooit meer
gevloekt. Dat is jammer. Jonadab kon vloeken als de beste. We missen
het nog steeds. Maar dat is niet het enige. Hij weigerde verder om
Engels te praten. En verstaan doet hij het ook niet meer. Hij spreekt
enkel nog maar de oude taal.”
“De oude taal?” vroeg Jasper.
“Ai ai” zeiden de twee oude mannen in koor. “De oude taal. Gaelic.”
“We hebben een tolk nodig!” zei mevrouw Koriander. “Spreekt u Gaelic?”
“Ai ai” ze de ene oude man.
“Zijn wij kinderen van onze moeder?” zei de andere oude man.
“Wilt u dan aan meneer Jonadab vragen of hij ons tegen betaling ergens
naartoe wil varen?” vroeg mevrouw Koriander.
De twee oude mannen op de kade wisselden tien minuten lang
onverstaanbare woorden uit met de oude Jonadab.
“Jonadab kan u overal naartoe varen maar alleen als u voor de hele dag
betaalt” zei één van de oude mannen op de kade tenslotte tegen mevrouw
Koriander. “Ook als u na een half uur zeeziek wordt en weer terug wilt.
U moet altijd voor de hele dag betalen. Anders doet Jonadab het niet.
Dan moet u maar een andere schipper zoeken.”
“Al moest ik hem een hele maand vooruit betalen” zei mevrouw Koriander
en ze ging aan boord van het oude vissersscheepje. Ze haalde de
landkaart van meneer Koriander uit haar handtas en ze wees Jonadab de
potloodcirkel op zee aan. De oude Jonadab schoof zijn schipperspet ver
achterop zijn kale schedel en hij opende zijn mond. Er volgde een
overdonderende scheldkanonnade. En daar was geen woord Gaelic bij.
Alles in het Engels. Met een zwaar Schots accent maar prima te
verstaan. Eerst vergeleek hij mevrouw Koriander met bepaalde
platvissoorten. Dat was niet helemaal terecht. Mevrouw Koriander heeft
geen vissenogen en ze is zeker niet plat. Daarna foeterde hij ons
minutenlang uit over onze onbeschoftheid dat we hem durfden te vragen
om naar de hel te varen. We moesten zelf maar naar de hel varen. Dit
laatste onderwerp lag hem na aan het hart. Hij raakte er niet over
uitgesproken. Er vormde zich al snel een menigte op de kade. De oude
Jonadab vloekte weer! Het nieuws was als een lopend vuurtje door het
vissersplaatsje gegaan. Oude mannen knikten instemmend en vloekten
binnensmonds met de oude Jonadab mee. Jonge mannen maakten
aantekeningen in opschrijfboekjes. Ook ik luisterde aandachtig naar de
oude Jonadab. Er valt nog zo veel te leren in het leven! Mevrouw
Koriander was toen allang van boord gegaan. Mevrouw Koriander houdt
niet van vloeken. Daar heeft ze een hekel aan. Als ze boos is dan
stampt ze met haar voet op de grond. Vloeken doet ze nooit. We liepen
achter haar aan langs de menigte terug naar het hotel. Op de kade bleef
Sandra staan. “Kijk!” riep ze. Ze wees naar een wit zeiljachtje dat de
haven binnenliep. “Ze zwaaien naar ons!” Twee mensen stonden op het dak
van de kajuit. Ze droegen felgele jassen. Driftig wuifden ze met hun
armen. Het bootje kwam dichterbij. Aan het roer stond een man met een
grijze baard.
“Het zijn Paula en Simon!” riep Sandra. “En Joris!”
Mevrouw Koriander gromde. Ze stampte met haar voet op de grond. “Ook
dat nog! Die kerel met zijn verhalen over zeemeerminnen! Dat is het
laatste waar ik nu op zit te wachten!”
“Maar Paula en Simon zijn er ook bij!” zei ik enthousiast. “Zij kunnen
ons misschien helpen.”
“Joris is al eens op het eiland geweest” zei Sandra. “Hij weet waar het
eiland ligt.”
“Dat weten wij ook” zei mevrouw Koriander uit de hoogte. “Wij hebben de
kaart van meneer Koriander. Wij hebben die kerel nergens voor nodig!”
“Mevrouw” zei Jasper. “Dat is niet helemaal waar.”
“Dubbeldam!” riep mevrouw Koriander verontwaardigd. “Spreek mij niet
tegen. Daar heb ik een hekel aan!” Ze stampte met haar voet op de
grond. Mevrouw Koriander stampte die middag heel vaak met haar voet op
de grond.
“Mevrouw” zei Jasper voorzichtig. “Ik spreek u niet tegen want u heeft
helemaal gelijk. We hebben die Joris inderdaad niet nodig om te weten
waar het eiland ligt. Dus kan ik u niet tegenspreken. Maar met uw
goedkeuring wil ik u graag aanvullen.”
“Spreek Dubbeldam!” gebood mevrouw Koriander.
“Die Joris heeft een boot” zei Jasper. “Hij kan ons er naar toe varen.”
“Nee!” zei Koriander. “Nee en nog eens nee! Ik kan die man met zijn
gezanik over zeemeerminnen niet uitstaan. Ik ken niet eens zijn
achternaam!”
“Maar mevrouw” zei Jasper. “Niemand anders wil ons naar het eiland
varen.”
“Anders vinden we meneer Koriander nooit” zei Sandra.
“We zijn nu zo dichtbij!” zei ik.
Mevrouw Koriander dacht na. Het zeiljachtje was bijna bij de kade.
Paula en Simon hingen een soort langwerpige stootkussens aan de zijkant.
“Goed” zei mevrouw Koriander. “Jullie verwelkomen Paula Roelofs en
Simon Quack en jullie vragen aan die Joris zonder achternaam of hij ons
naar het eiland kan varen. Maar op één voorwaarde. Geen woord meer over
zeemeerminnen!” Ze draaide zich om en liep in haar eentje naar het
hotel.
Het was een rustig hoekje van de haven waar het zeiljachtje aanlegde.
De menigte mensen bij de vissersboot van de oude Jonadab besteedde geen
enkele aandacht aan de nieuwkomers. Zij hadden wel wat beters te doen.
Zij wilden geen lettergreep missen van het gevloek en getier van de
oude Jonadab. Die was nog lang niet buiten adem. Paula en Simon
sprongen op de kade en legden de zeilboot met lange lijnen vast. Daarna
omhelsden ze Sandra en mij. Jasper gaven ze een hand. Paula en Simon
zagen er in hun halflange regenjassen van felgeel oliegoed uit als
echte zeelui.
“Mooie jassen dragen jullie” zei ik.
“Hebben we van Joris geleend” zei Simon. “Veertig jaar oud en
binnenkort weer helemaal in de mode.”
“Kom aan boord!” riep Joris vanuit de kuip. “Dan drinken we een biertje
op de behouden vaart.” Ik had dorst en ik klom als eerste aan boord.
Joris gaf mij een blikje bier. Een toffe gozer. Een puike peer. Zijn
zeiljachtje is top. Altijd bier. Nooit gezeur. De anderen kwamen ook
aan boord. We zaten in de kuip en dronken bier. Behalve Jasper. Die
dronk fris.
“We zijn zo blij dat we jullie gevonden hebben!” zei Paula. “Het was
een grote gok. Volgens Joris hadden we hier de meeste kans. En hij had
gelijk.”
“Soms heb ik gelijk” zei Joris. “Soms ook niet.”
“Niet zo bescheiden!” zei Simon.“Proost op Joris!” We namen een slok
uit onze blikjes.
“Jullie zijn ons speciaal achterna gevaren?” vroeg Sandra.
“Ja” antwoordde Simon. “Het was het idee van Joris. Ik wilde met het
vliegtuig. Dat wilde Joris niet.”
“Ik heb vliegangst” zei Joris. “Op zee ben ik nergens bang voor. Maar
een vliegtuig krijg je me met nog geen tien stokken in!”
“Waarom zijn jullie niet net als wij met de veerboot en de auto
gegaan?” vroeg Jasper.
“Ik heb geen auto” zei Joris. “Ik heb een zeilboot.”
“Ons autootje was kapot gegaan op de terugreis van Rosenstein” zei
Simon.
“We waren bijna thuis” zei Paula. “De laatste twintig kilometer zijn we
door iemand van het garagebedrijf gesleept.”
“Joris nodigde ons uit om met hem mee te varen en dat leek ons wel een
avontuur” zei Simon. “Zonder Joris waren we ook nooit naar jullie op
zoek gegaan. Nogmaals proost op Joris!” We namen een teug.
“Laten we ook proosten op Ronald!” zei Paula. “Zonder zijn berichten op
ons antwoordapparaat hadden wij Joris nooit leren kennen. Proost op
Ronald!” Zo is Paula. Altijd aardig. Ik voelde een gepaste trots over
de belangrijke rol van mijn heldere en zakelijke berichten op hun
antwoordapparaat.
“We begrepen niets van de wartaal en de losse flarden die jij had
ingesproken” zei Simon.
“We dachten dat je teveel bier gedronken had” zei Paula gniffelend.
Soms is Paula zo gemeen.
“Wij luisterden alle acht berichten van jou drie keer af en toen konden
we er nog geen flinterdun touwtje aan vast knopen” zei Simon.
“Je had het er alleen maar over dat je in opdracht van mevrouw
Koriander op zoek was naar zeemeerminnen.”
“Dat maakte mij erg nieuwsgierig” zei Paula. “Ik heb altijd al
zeemeerminnen willen schilderen!”
“We gingen direct naar het huis van mevrouw Koriander om te vragen wat
zij er van af wist” zei Simon.
“We belden aan bij de villa” zei Paula. “Mevrouw Koriander was niet
thuis. In het appartement boven de garage was ook niemand. Geen Jasper
en ook geen Ronald. We liepen terug naar de straat. Op de oprijlaan
kwamen we een onbekende tegen. Dat was Joris. Hij vroeg ons of mevrouw
Koriander thuis was. We vertelden hem dat zij er niet was. Toen stelde
hij zich voor als de oude zeilkameraad van meneer Koriander. Hij had
belangrijk nieuws over hem dat hij aan mevrouw Koriander wilde
vertellen.”
“Ik had die ochtend een ansichtkaart van Karel gekregen” zei Joris.
“Die was een paar dagen daarvoor vanuit Schotland met de post
verstuurd.”
“Net als mevrouw Koriander!” riep Sandra.
“Net als mevrouw Koriander!” herhaalde Jasper.
“Mevrouw Koriander is niet met de post verstuurd vanuit Schotland” zei
ik. “Zij is met de auto en de veerboot gegaan en niet vanuit Schotland
maar er naar toe. Daar waren jullie zelf bij.”
“Nee” zei Sandra. “Maar de ansichtkaart wel.”
“Wat stond er op ansichtkaart die jij gekregen hebt?” vroeg Jasper aan
Joris.
“O gewoon wat rotsen in de branding” antwoordde Joris. “En op de andere
kant mijn adres en de groeten van Karel. Meer niet. Ik pak hem wel
even.” Joris verdween in de kajuit en kwam terug met volle blikjes bier
en een ansichtkaart.
“Mogen wij de ansichtkaart meenemen?” vroeg Jasper. “Om aan mevrouw
Koriander te laten zien.”
Joris lachte en zei “Mevrouw Koriander komt zelf maar langs als ze de
ansichtkaart wilt zien. Of durft ze niet aan boord te komen?”
“Mevrouw Koriander wil best aan boord komen” zei Sandra.
“Sterker nog“ zei Jasper. “Wij moeten van haar aan jou vragen of wij
met jou mee mogen varen naar dat geheimzinnige eiland. Tenminste als
jij van plan bent er naar toe gaan.”
“Natuurlijk ga ik naar het eiland van de zeemeerminnen!” zei Joris.
“Jullie denken toch niet dat ik dat hele eind gevaren heb om mevrouw
Koriander een ansichtkaart te laten zien? Paula en Simon zijn ook met
mij meegegaan vanwege de zeemeerminnen.”
“Ik heb mijn schilderspullen meegenomen” zei Paula.
“En ik mijn camera’s” zei Simon.
“Wij varen morgen naar het eiland van de zeemeerminnen!” zei
Joris. “En jullie mogen mee! En mevrouw Koriander ook als ze durft!”
“Dat is fijn” zei Jasper. “Maar mevrouw Koriander had nog wel een ander
verzoek. Ze wil geen woord horen over zeemeerminnen.”
“We gaan naar het eiland van de zeemeerminnen en we mogen het niet over
zeemeerminnen hebben!” bulderde Joris. Hij greep de zeerreling vast en
begon te schudden van het lachen. Het hele bootje deinde mee. “Het is
onmogelijk om de zeemeerminnen gezien te hebben en er niet over te
praten!” schaterde Joris. Tranen van pret liepen uit zijn ooghoeken
“Maar mevrouw Koriander heeft ze nog niet gezien” zei Jasper.
“Niemand van ons behalve jij” zei Simon.
“Goed” zei Joris. Hij veegde zijn ogen droog. “Zolang we geen
zeemeerminnen zien zullen we het er niet over hebben. Maar hoe noemen
we het eiland dan als we het niet het eiland van de zeemeerminnen mogen
noemen? Het heeft geen naam en het staat op geen enkele kaart.”
“Misschien heeft de plaatselijke bevolking een naam voor het eiland”
zei Paula.
“Onze laatste vraag over het eiland aan iemand hier riep een nogal
overdonderende reactie op” zei ik en wees naar de menigte op de kade
die nog steeds ademloos aan de lippen van de luid scheldende en
tierende Jonadab gekluisterd was.
“Waarom noemen we het niet gewoon het geheimzinnige eiland” zei Simon.
“Zoals Jasper daarnet deed.”
“Laten we proosten op onze tocht naar het geheimzinnige eiland!” zei
Joris en hij hief zijn bierblikje omhoog. “En proost op Jasper! De
eerste ontdekkingsreiziger die een eiland een naam heeft gegeven
voordat hij er geweest is! Ik krijg trouwens honger. Kun je hier niet
ergens gebakken vis met frites krijgen? We hebben de afgelopen twee
weken van blikvoer geleefd en ik lust nu wel weer een gezonde hap.”
“Bij ons in het hotel verkopen ze gebakken vis met frites om mee te
nemen” zei ik. “Ze verpakken het in een oude krant en ze vragen of je
er azijn over wilt. Zo wordt het ook aan ons als hotelgasten
geserveerd.”
“Weet je wat?” zei Joris. “Als jullie nu eens voor ons allemaal
gebakken vis en frites gaan halen dan kunnen we het hier aan boord
opeten en verder kletsen. Ik ruim ondertussen de kajuit op. Jullie
kunnen dan meteen mevrouw Koriander meenemen.”
“Wil je er azijn over?” vroeg ik.
“Doe maar zonder” antwoordde Joris. “Mevrouw Koriander is zonder azijn
al zuur genoeg.”
Een uur later zaten we met zijn zevenen op de twee lange
banken in de kajuit. Mevrouw Koriander zat tussen Sandra en Paula.
Joris en Simon en Jasper en ik zaten er tegenover. In de lengterichting
tussen de banken had Joris een soort tafel opengeklapt. Op deze tafel
lagen voor ons oude kranten met daarop gebakken vis en frites. We aten
met onze handen. Paula en Simon vertelden over hun reis aan boord bij
Joris.
“Het was allemaal fantastisch” zei Paula. “Eerst de oversteek over de
wijde zee. Dan de rotskusten. De meren en kanalen in Schotland. Ik heb
zoveel inspiratie gekregen om te schilderen. Ik heb een schetsboek vol
geschetst.”
“Paula en ik hebben twee weken lang geen ruzie gehad” zei Simon. “Dat
is uniek. En dat terwijl we met elkaar op een klein bootje opgesloten
waren.”
“Er waren dan ook geen zangeresjes aan boord” zei Paula scherp.
Even leek het er op of Simon zijn bierblikje naar Paula wilde gooien
maar in plaats daarvan nam hij er rustig een slok uit. Hij zette het
blikje weer voor zich neer op tafel en stopte een stuk vette vis in
zijn mond. Na het eten veegden wij onze handen af aan de enige theedoek
aan boord. De theedoek werd er schoner van. Onze handen viezer. De
theedoek had al twee weken dienst gedaan en kon volgens Joris nog wel
twee weken mee. Als we er maar vaak genoeg onze handen aan afveegden.
Joris gooide de oude kranten weg en veegde met de theedoek de tafel af.
Daar werd de theedoek weer schoner van. Er lag nog een frietje op de
tafel. Joris veegde nog een keer met de theedoek over de tafel. Joris
houdt van een schone theedoek. Hij vouwde een zeekaart open op de
tafel. Hij wees de positie aan waar het geheimzinnige eiland moest
liggen. Op de kaart stond daar enkel blauw water.
“Hoelang varen is het naar het eiland?” vroeg Simon.
“We weten niet eens of het eiland er wel is” zei Jasper. “Het staat
niet op de kaart.”
“Misschien is het eiland er soms wel en soms niet” zei Sandra.
“Of het is een geheime basis van het leger” zei ik. “Daarom staat het
niet op de kaart!”
“We zullen wel zien” zei Joris. “Hoe dan ook. Het is minstens zes uur
varen. Dat is met gunstige wind en het tij mee. De wind waait voorlopig
uit de goede hoek. Als we morgenochtend om een uur of elf vertrekken
dan is het tij gunstig. We kunnen dan overdag varen en bovendien hebben
we voor ons vertrek nog tijd om boodschappen te doen. De biervoorraad
kan wel aangevuld worden.” Joris is een prima schipper. Hij denkt aan
alles. Niet te vroeg vertrekken en volop bier aan boord.
“We zijn dus op vroegst pas morgenmiddag om vijf uur op het eiland” zei
mevrouw Koriander. “In het gunstigste geval hebben we nog maar een paar
uur daglicht.”
“Genoeg tijd om ons kamp op te slaan” zei Joris.
“Kamp op slaan!” riep mevrouw Koriander verbijsterd. “Gaan we op het
eiland overnachten? Wat een onzalig idee!”
“We zullen wel moeten” zei Joris. “De tocht is te lang om steeds op en
neer te varen. We zullen op zijn minst een paar dagen nodig hebben om
het eiland te verkennen.”
“Ik ga niet kamperen!” zei mevrouw Koriander. Ze stampte met haar voet
op de vloer.
“Dat hoeft ook niet” zei Paula sussend. “Er zijn nog twee slaapplaatsen
over aan boord. U kunt samen met Sandra in de voorkajuit slapen. Jullie
zijn allebei niet zo lang dus dat zal wel passen. Simon en ik slapen op
de banken waar we nu op zitten en Joris neemt de hondenkooi.”
“Ik ben ook niet zo lang” zei ik.
“Wil jij met mevrouw Koriander in de voorkajuit slapen?” vroeg Joris
lachend.
Ik bloosde. “Nee maar wel met Sandra.”
“Jammer voor jou” zei Paula. “Jij slaapt samen met Jasper op de wal. We
hebben een tentje meegenomen en ook luchtbedden en slaapzakken.”
We kletsten verder over de expeditie naar het eiland. Toen was het bier
op en het fris ook. Mevrouw Koriander en Sandra en Jasper en ik gingen
terug naar het hotel. Onderweg werden we in de schemering staande
gehouden door een vrouw. Haar rug was krom van de ouderdom. Een brede
sjaal was om haar hoofd gewikkeld en bedekte bijna haar hele gezicht.
Met een jammerende stem sprak de oude vrouw ons aan.
“Ga niet!” zei de oude vrouw smekend. “Vroeger woonden daar dertig
zielen. Allemaal verzwolgen door het eiland. Omdat ze in zonde leefden.
Daarom noemen wij het hier het eiland van de verdoemden. De overheid
heeft het in de doofpot gestopt en het eiland van de kaarten
verwijderd. Maar wij hier weten wel beter. Iedereen daar is verzwolgen
door het eiland. Het eiland van de verdoemden. Omdat ze in zonde
leefden. Tien jaar geleden kwam er een vreemdeling. Net als jullie. Hij
wilde naar het eiland. De oude Jonadab bracht hem met zijn boot. De
vreemdeling kwam nooit meer terug. De politie verdacht de oude Jonadab
van roofmoord. Maar wij hier weten wel beter. De vreemdeling is
verzwolgen door het eiland. Het eiland van de verdoemden.” De oude
vrouw viel op haar knieën op de grond voor Sandra. De sjaal schoof van
het hoofd van de oude vrouw. Grijs haar en een haakneus kwamen te
voorschijn. Met haar beide handen greep de oude vrouw de hand van
Sandra. “Ga niet!” snikte de oude vrouw. “Je bent nog zo jong en zo
mooi! Het eiland zal jou verzwelgen!” De oude vrouw trok zich aan de
hand van Sandra weer omhoog. “Het eiland zal jullie allemaal
verzwelgen!” riep zij met een hese stem. “Het eiland van de
verdoemden!” Ze liet de hand van Sandra los en deed haar sjaal weer om
haar hoofd. Ze liep van ons weg. We hoorden een schrille lach en daarna
nog één keer “Het eiland van de verdoemden!” De oude vrouw verdween in
een donker steegje tussen twee scheve huisjes.
“Volgens mij heeft die ze niet allemaal meer op één rijtje” zei Jasper.
“Het eiland heeft toch een naam” zei Sandra. “Het eiland van de
verdoemden.”
“Die naam voorspelt niet veel goeds” zei ik. “Misschien kunnen we beter
niet gaan.”
“Het eiland van de verdoemden” zei mevrouw Koriander. “Wat een onzin.”
Voor het eerst hoorde ik even een aarzeling in haar stem. Mevrouw
Koriander stampte met haar voet op de grond. “We gaan morgen naar het
eiland! Daar zoeken we meneer Koriander!” Ieder spoor van aarzeling was
uit haar stem verdwenen. We liepen achter haar aan naar het hotel.
De volgende ochtend brachten Jasper en ik de bagage aan boord. Daarna
hielp ik Joris en Simon met het inladen van de nieuwe voorraad bier.
Sommige klusjes zijn leuker dan andere. Jasper ging terug naar het
hotel om afscheid te nemen van de limousine. Die bleef achter op het
parkeerterrein van het hotel. Eerst vond de eigenares van het hotel dat
niet goed. Totdat ze hoorde waar we naartoe wilden varen. Toen vond ze
het wel goed. Ze wilde wel de sleutels van de auto hebben. Voor het
geval ze de auto moest verplaatsen. Zei ze. Om elf uur gooiden Simon en
Paula de trossen los. De inboorlingen op de wal keken ons na met een
meewarige blik in de ogen. Ik hoorde één van hen hardop zeggen “Die
zien we nooit mee terug!” De oude Jonadab was op zijn vissersboot. Hij
zag ons voorbijvaren en begon weer te vloeken over hel en verdoemenis.
Aan boord voelde ik mij een echte ontdekkingsreiziger. We waren op zoek
naar een eiland dat op geen enkele kaart stond. Het zeiljachtje schudde
en stampte op de golven. Heel wat anders dan de veerboot. Er was niet
genoeg ruimte voor iedereen in de kuip. Eerst zat ik in de kajuit maar
daar werd ik zo bleek dat ik van Paula buiten moest gaan zitten. Daar
voelde ik mij beter. Er kwam voortdurend zeewater over mij heen. Ik
werd drijfnat. Sandra liet mij droge kleren aantrekken. Paula leende
mij haar felgele waterdichte jas die zij weer van Joris had geleend. Er
was ook een soort hoed bij. Die was ook felgeel en had van achteren een
brede rand die tot over de kraag van de jas viel. Paula
noemde de hoed een zuidwester. Volgens Simon was een zuidwester
binnenkort helemaal in de mode. In de felgele regenjas en met de
felgele zuidwester op mijn hoofd zat ik naast Joris. Joris stuurde.
Aandachtig keek hij naar het kompas en naar andere metertjes. Na uren
varen wees Joris naar een donkere vlek aan de horizon.
“Land in zicht!” riep ik. Ik ging staan om het eilandje beter
te zien. Snel trok Joris mij weer omlaag. Net op tijd. Het zeil klapte
met geweld om. Bijna was ik overboord geslagen. Net als Karel Koriander
jaren daarvoor.
“Ik zou er maar niet op rekenen dat de zeemeerminnen je komen redden”
zei Joris lachend.
“Sstt!” zei Simon die ook in de kuip zat. Hij hield één wijsvinger voor
zijn mond en wees met zijn andere wijsvinger naar de kajuit waar
mevrouw Koriander zat. Het woord zeemeermin was voorlopig taboe.
Gelukkig had mevrouw Koriander niets gehoord. Of ze liet het niet
merken.
“Is dat het eiland van de verdoemden?” vroeg ik aan Joris.
“Het eiland van de verdoemden?” vroeg Joris op zijn beurt verbaasd aan
mij. Ik vertelde hem van onze ontmoeting met de oude vrouw de avond
ervoor.
“Het eiland van de verdoemden!” zei Joris lachend. “Zo noemen ze het
dus. Zelf noem ik het liever het eiland van de …. je weet wel. Of het
geheimzinnige eiland. Alles is beter dan het eiland van de verdoemden.
Dat klinkt veel te onheilspellend.”
“Het geheimzinnige eiland of hoe we het ook noemen” zei ik. “Het eiland
wat we zoeken. Het eiland dat op geen enkele kaart staat. Ligt dat
daar?” Ik wees naar de donkere vlek aan de horizon.
“Ja” zei Joris. “En precies op de plek waar we het
verwachtten.”
We zagen steeds meer van het eiland. Eerst alleen de grauwe top van de
hoogste heuvel. Daarna ook andere kale heuvels en tenslotte zwarte
rotsen waarop de golven stuk sloegen. Op één plek was de branding
minder woest. Hier lag de ingang van een klein haventje. Joris voer het
haventje binnen. Het haventje was leeg. Er lagen geen andere schepen.
De kademuur was op veel plekken afgebrokkeld. Om het haventje stonden
een paar vervallen gebouwtjes waarvan alle ruiten gebroken waren en het
dak ingevallen. Schapen zochten er beschutting. Simon en Paula legden
de boot vast een twee roestige ringen in de kademuur. Jasper en ik
gingen aan wal om de tent op te zetten. De schapen renden verschrikt
weg terwijl wij een geschikte plekje voor de tent zochten. We vonden
een vlak stukje tussen de bouwvallen met zicht op de haven en dichtbij
het zeiljacht. We haalden de tent uit de hoes. Langzaam kwamen de
schapen voorzichtig terug. Ons publiek groeide en groeide. Er stonden
wel vijftig schapen naar ons te kijken. Hun bruingele ogen hadden
horizontale puppillen. Ze keken eerder kritisch dan dom. Alsof ze alles
wisten van het opzetten van tenten. Met zoveel pottenkijkers er bij
moest het natuurlijk wel mis gaan. De tent zat ons op alle mogelijke
manieren dwars. De tentstokken waren eerst te kort en dan weer te lang.
Scheerlijnen zaten in de knoop. Jasper sloeg op zijn vinger met de
tenthamer. We raakten verstrikt in het tentdoek. Alleen met de hulp van
Paula en Simon konden wij ons weer bevrijden. Daarna zetten Paula en
Simon lachend in drie minuten de tent op. Dat was geen kunst. Het was
hun tent. Naar hen luisterde die wel.
Ondertussen had Joris in het kombuis van het zeiljacht samen met Sandra
bruine bonen uit blik klaargemaakt. Sandra had er op aandringen van
Joris flink veel uien door gedaan. Bij het opscheppen van het eten zei
mevrouw Koriander “Niet echt een geschikt menu als je met zoveel mensen
in een
kleine ruimte moet slapen of doen jullie het erom?”
“Als je vannacht frisse lucht wil hebben in de voorkajuit dan kun je
het vluchtluik op een kier zetten” zei Joris lachend.
“Ik heb een beter idee” zei mevrouw Koriander. “Ik laat het vluchtluik
vannacht dicht en ik neem een extra portie bonen.” Ze liet zich nog een
keer opscheppen. Daarna gaf ze een luidruchtig en sterk ruikend
voorproefje van wat Sandra en Joris en Paula en Simon die nacht in de
kajuit te wachten stond. Het klonk en rook helemaal niet als een dame.
Joris bulderde van de lach en zei “Mevrouw Koriander het is een waar
genoegen om u beter te leren kennen!”
Na het eten wandelden we naar de top van de dichtstbijzijnde heuvel.
Van daar uit hadden we uitzicht over het haventje met de zeilboot van
Joris. De rest van het eiland lag verscholen achter hogere heuvels. Het
begon te schemeren en we daalden weer af naar de zeilboot. In de kajuit
dronken we bij het licht van een olielamp een biertje voor het slapen.
Joris gaf een blikje fris aan Jasper. Voor mevrouw Koriander en Sandra
zette hij thee. Hij sneed dikke plakken ontbijtkoek als versnapering.
Het begon al stevig te ruiken in de kajuit. Toen trok Joris ook nog
zijn schoenen uit. Paula en Simon dronken rustig verder van hun bier.
Zij waren wel wat gewend na twee weken aan boord van het zeiljacht. Ook
mevrouw Koriander gaf geen krimp. Zij nam nog een plak ontbijtkoek bij
de thee. Ik was blij dat ik in de tent sliep. Arme Sandra. Zij moest
naast mevrouw Koriander in de voorkajuit liggen. Geheel tegen mijn
gewoonte in sloeg ik een tweede blikje bier af. Ik ging met Jasper mee
de kajuit uit. Buiten in de kuip zoog ik mijn longen vol met frisse
lucht. Wat een verschil met binnen! We stapten aan wal. Een bleek
maanlicht scheen op de ruïnes en onze tent. Overal lagen schapen. Ze
verspreidden een doordringende lucht van vochtige schapenvacht en
keutels. Eén schaap lag precies voor de ingang van de tent. Met
tegenzin stond het dier op om ons er langs te laten. Verontwaardigd
blatend liep ze een halve meter en lieten zich daar weer neervallen. Er
was geen zuchtje wind. Langzaam vulde de tent zich met de scherpe lucht
van schapen. Misschien rook het in de kajuit van de zeilboot toch nog
wel frisser! Wat rook sterker? Een stel schapen of mevrouw Koriander
met een bonenschotel in haar maag? Of de sokken van Joris? Ik viel in
slaap.
Jasper maakte mij wakker. Het dunne tentdoek liet een grauw daglicht
door zonder zon. Buiten de tent hing een dichte mist. Het zicht was
hoogstens twintig meter. Net genoeg om niet over schapen te struikelen
en om de zeilboot te vinden zonder in het water van het haventje te
vallen. Alle luiken van de kajuit stonden open. Binnen was er thee en
koffie en ontbijtkoek en crackers. Er stak een heel licht windje op.
Langzaam trok de mist op. Door de open ingang van de kajuit zagen we de
vervallen huizen en daarna ook vaag de heuvels van het eiland. Een
zwakke zon brak door de nevel en verdreef de laatste mistflarden. De
zon scheen fel aan een blauwe hemel.
“Prima weer om het eiland te verkennen!” zei Joris.
“Als we ons in twee groepen opsplitsen dan kunnen we in een kortere
tijd meer van het eiland onderzoeken” zei Jasper.
“Dan kan de ene groep de andere kwijtraken” zei Sandra.
“Het is een eiland!” riep Jasper. “Op een eiland kun je elkaar toch
niet kwijtraken!”
“Meneer Koriander is hier kwijtgeraakt” zei Paula. “Dat weten we
natuurlijk niet zeker maar alles lijkt er op. We kunnen beter bij
elkaar blijven.”
“Zelfs de oude Jonadab wilde ons niet naar dit eiland brengen” zei ik.
“Het is hier vast niet pluis. En de oude vrouw noemde dit het eiland
van de verdoemden.”
“Ik vind het allemaal best eng” zei Sandra.
“Spookachtig!” zei ik.
“We gaan met zijn allen op pad” zei mevrouw Koriander. “Zo raken we
niemand kwijt.”
“Mij goed” zei Joris. “We maken er een gezellige picknick van!”
“Met blikjes bier en zo?” vroeg ik enthousiast. Ik ben dol op
picknicken. Het eiland leek al minder spookachtig.
“Niet meer dan één blikje bier per persoon” zei mevrouw Koriander
streng.
“Eén blikje bier per persoon!” zei ik teleurgesteld. Dit rantsoen leek
mij wat te karig om het echt gezellig te maken. Voor steun keek ik naar
Joris. Die maakte met een knipoog een sussend gebaar naar mij.
Teleurgesteld gaf ik verder protest op en legde ik mij neer bij de
strenge discipline van mevrouw Koriander. Mijn enige hoop en schrale
troost was dat Sandra vast en zeker haar blikje bier met mij wilde
delen. En Jasper dronk geen bier. Die zou zijn blikje wel afstaan.
Joris pakte twee rugzakken om het proviand in te doen.”
“Doe voor mij maar een blikje fris” zei mevrouw Koriander.
“Voor mij ook” zei Jasper.
“Voor mij ook graag” zei Sandra.
Mijn laatste greintje hoop op een echt gezellige picknick werd de grond
ingeboord. Joris verdeelde vier blikjes bier en drie blikjes fris over
de twee rugzakken. Mevrouw Koriander keek nauwlettend toe hoe of hij
niet een blikje bier extra meesmokkelde. In de rugzakken stopte Joris
behalve de blikjes bier ook ontbijtkoeken en zaklantaarns. De
ontbijtkoeken waren om op te eten bij het bier. De zaklantaarns waren
niet om op te eten maar voor als we een grot ontdekten. Bij dit soort
avonturen op geheimzinnige eilanden wordt altijd een grot ontdekt. Dan
kan je maar beter een zaklamp bij je hebben.
We gingen van boord. Joris en Simon droegen allebei een rugzak. Jasper
controleerde of de tent goed dicht was. “Anders vinden we vanavond een
stel schapen in onze slaapzak” zei hij. We waren net voorbij de ruïnes
toen Joris zei “Ik ben vergeten de afsluiter van de gastank dicht te
draaien.” Met rugzak en al rende hij terug naar het zeiljachtje.
“Volgens mij heb ik hem het kraantje zien dichtdraaien” zei Paula.
“Ik heb een hekel aan neuroten die altijd nog een keer het gas moeten
controleren” zei mevrouw Koriander. “En ik heb een hekel aan wachten!”
Ze stampte met haar voet op de grond. We bleven staan en keken hoe
Joris in de kajuit verdween en even later weer tevoorschijn kwam. Op
zijn gemak liep hij naar ons toe.
“Ik had mij vergist” zei Joris lachend toen hij weer bij ons was. “Het
kraantje was toch al dicht.”
“Overbodige tijdverspilling” zei mevrouw Koriander en ze stampte weer
met haar voet.
We liepen de heuvel op waar we de vorige avond al geweest waren. Daarna
gingen we een dal in en een andere heuvel omhoog. We konden het
haventje en de zeilboot niet meer zien. Wel hoorden we het bulderen van
de zee maar ook dat werd minder. Een uur lang gingen we heuvel op en
heuvel af. Paula en Simon droegen bij toerbeurt een rugzak. Jasper bood
aan om de rugzak van Joris over te nemen maar Joris zei met een
bulderende lach dat het niet nodig was. Overal zagen we schapen. Op de
heuvels was het gras kort en dor. Hier en daar groeiden lage
heidestruikjes. De dalen waren vochtig en vol slappe turf. De grond
deinde onder onze voeten maar overal konden we staan. Eén keer zakte
mevrouw Koriander met haar voet in de blubber. Ze stampte met haar
andere voet die daarna ook wegzakte. Joris bulderde van de lach. Sandra
en Paula trokken haar weer op het droge. We liepen de zoveelste heuvel
op. Ik was de tel kwijtgeraakt. Het geluid van de zee werd weer
sterker. Samen met Sandra rende ik vooruit de heuvel op. Sandra was
eerder boven dan ik. Bovengekomen bleef ik hijgend staan.
“’De zee!‘ riep Sandra. “Een strandje met een hutje!”
De anderen waren ook boven gekomen.
“Dit is het huisje waar ik Karel tien jaar geleden heb gevonden” zei
Joris.”Jullie weten wel. Nadat hij overboord was geslagen.”
“Een mooie plek voor een picknick” zei ik.
“Een mooie plek om meneer Koriander te vinden” zei mevrouw Koriander.
We liepen omlaag naar het strandje. De muren van het huisje waren laag.
Grote stenen waren op elkaar gestapeld zodat ze precies op elkaar
pasten. Op één plek in de muur was een vierkant raamwerk tussen de
grote stenen opgevuld met kleine stenen. Het gras en het zeewier op het
dak zag er fris uit alsof het er nog niet zolang geleden opgelegd was.
Aan de kant van de zee was een deur van ruw hout. De deur stond een
klein stukje open. We probeerden de deur verder open te duwen maar dat
lukte niet. We gingen door de kier naar binnen. Op een streep licht
door de deuropening na was het er donker. Onze zaklampen kwamen goed
van pas. Het huisje had van binnen maar één kamer. Op de vloer lag
zand. We zagen een eenvoudige haard met de resten van verbrandde turf
er in en een soort rooster dat op stenen rustte. Naast de haard waren
turfjes netjes opgestapeld. In een hoek van de kamer lag een hoop
gedroogd zeewier en een paar versleten schapenvellen. Mevrouw Koriander
bukte en raapte een grauw velletje papier van de grond. “Het
handschrift van meneer Koriander!” riep ze. “Hij is hier geweest. En
nog niet zo lang geleden. De datum op dit briefje is van een week
geleden!”
“Wat staat er nog meer op?” vroeg Paula.
“Over de kloof” antwoordde mevrouw Koriander. “Dat is het enige dat er
op staat. Over de kloof. Niets meer. Ook geen naam. Enkel de datum en
die drie woorden. Het is in grote haast geschreven.”
“U weet zeker dat het zijn handschrift is?” vroeg Jasper.
“Heel zeker” antwoordde mevrouw Koriander. “Zijn hanenpoten herken ik
uit duizenden.”
“Dan hebben we hem gevonden!” zei Simon.
“Ik zie Karel anders nergens” zei Joris. Hij scheen met zijn zaklamp in
het rond.
“Misschien is ie in de buurt” zei ik. “Laten we hem roepen.”
Joris ging naar buiten en riep “Karel!”
Mevrouw Koriander kwam naast hem staan en riep “Meneer Koriander!”
We riepen allemaal mee. Karel! Meneer Koriander! Karel!
De laatste lettergrepen weerkaatsten tegen een steile klif aan de rand
van het strandje. Arel! Ander! Arel! Dat was het enige
antwoord dat we kregen. Verder hoorden we alleen het geluid van de
branding. We gingen terug naar binnen en doorzochten het huisje. De
enige verdere tekenen van bewoning waren een plastic jerrycan met zoet
water erin en een oude gebutste pan. Mevrouw Koriander liep naar het
rooster in de haard. Ze haalde een vinger langs de geblakerde spijlen
en ze rook eraan.
“Visvet!” zei ze. “Dat is het dieet van meneer Koriander. Geroosterde
vis.”
“Geen frites erbij?” vroeg ik. “Daar kun je toch niet op overleven?”
Mevrouw Koriander bekeek de oude pan. Ze haalde er een sliert zeewier
uit.
“Zeewiersoep” zei ze. “Hij eet ook zeewiersoep. Daar kan een mens wel
op overleven. Op geroosterde vis en zeewiersoep.”
“Bah!” zei Joris en hij haalde zijn neus op. “Zeewiersoep! Die arme
Karel heeft alleen maar zeewiersoep om de vis mee weg te spoelen. Geef
mij maar bier! Over bier gesproken. Ik heb dorst. Tijd voor de
picknick!” Joris weet wel wat goed is voor een mens. Een toffe gozer.
Een puike peer.
“Die picknick kan nog wel even wachten” zei mevrouw Koriander
verontwaardigd. “Het is pure tijdverspilling om te gaan picknicken nu
we een vers spoor van meneer Koriander hebben gevonden. We mogen geen
moment verliezen.” Joris liep ondertussen het huisje uit naar buiten
met zijn rugzak in zijn hand.
“Ik heb ook wel honger” zei Simon en hij liep achter Joris aan.
“Het is bijna twaalf uur” zei Paula en ze ging naar buiten.
“Hier blijven!” riep mevrouw Koriander en ze stampte met haar voet op
de zanderige vloer. Ondanks het geschreeuw en gestamp van mevrouw
Koriander en ondanks het gebulder van de branding ving mijn getrainde
oor het onmiskenbare sissende geluid op van een blikje bier dat geopend
wordt. Ik ging naar buiten. Joris en Paula en Simon zaten in het zand
voor het huisje met hun gezicht naar de zee en met een blikje bier in
de hand. Ik ging naast hen zitten. Joris reikte mij een blikje bier
aan. Een toffe gozer. Een puike peer. Ik open mijn blikje. Het enige
blikje voor de hele picknick. Ik dronk met kleine slokjes alsof het de
duurste wijn was. Mevrouw Koriander en Sandra en Jasper kwamen naar
buiten. Ze gingen ook in het zand zitten. Joris gaf hen een blikje
fris. Simon sneed hompen ontbijtkoek. Sandra schoof dichter naar mij
toe.
“Bij nader inzien is een pauze niet verkeerd” zei mevrouw Koriander. Ze
pakte een homp ontbijtkoek aan van Simon. “Het is een goed moment om
rustig na te denken en de verdere strategie te bepalen.” Ze nam een hap
koek. Persoonlijk ben ik altijd een groot voorstander van rustig
nadenken. Vooral met een blikje bier erbij. Ik begreep alleen niet wat
mevrouw Koriander bedoelde met de verdere strategie bepalen. Ik vroeg
het zachtjes aan Sandra. Sandra kent allerlei moeilijke woorden. Die
heeft ze geleerd van klanten in de kapsalon. “Strategie bepalen is
ongeveer hetzelfde als nadenken” antwoordde Sandra fluisterend in mijn
oor. Nadenken en strategie bepalen dat is dubbelop. Niet dat ik bezwaar
heb tegen dubbelop. Twee blikjes bier zijn ook dubbel en zo op. Ik vond
het wel oneerlijk dat mevrouw Koriander zelf dubbelop wilde nadenken
terwijl wij maar één blikje bier per persoon mee hadden mogen nemen
voor de picknick. Op dat moment zag ik Joris een blikje bier uit zijn
rugzak pakken en aan Simon geven. Het was Simon’s tweede blikje. Paula
kreeg er ook nog één. Ik keek Joris verbaasd aan. Hij gaf mij een
knipoog en een tweede blikje bier. “Het was geen overbodige
tijdverspilling om terug te gaan om de gasafsluiter te controleren
terwijl ik wist dat ie al dicht was” zei Joris lachend. Zo werd het
daar op het strand toch nog een echt gezellige picknick. Aan mevrouw
Koriander ging de gezelligheid helemaal voorbij. Ze was veel te druk
met dubbelop nadenken. Ze was zo diep in gedachten verzonken dat ze
zonder commentaar een tweede blikje fris van Joris aanpakte. Mevrouw
Koriander dacht stilletjes na. Paula en Simon vertelden verhalen over
hun zeiltocht met Joris. Ze leunden achterover op hun ellebogen. De
branding bulderde. Een zacht windje streek door mijn haren. Ik voelde
mijzelf aangenaam loom en ging in het zand liggen. Sandra lag naast
mij. Mijn oogleden werden zwaar. Ik vind het een fijn gevoel als mijn
oogleden zwaar worden maar dat duurt nooit lang want kort daarop val ik
altijd in slaap. Ik schrok wakker van de luide stem van mevrouw
Koriander. “Wakker worden allemaal!” riep ze gebiedend. Dat was het
einde van een echt gezellige picknick. We veerden allemaal op commando
omhoog van het zand. Alleen Joris bleef nog even liggen maar zijn ogen
waren ook open. “Ik heb de strategie bepaald” zei mevrouw Koriander.
“We gaan over de kloof!”
“Niet dat ik u wil tegenspreken mevrouw maar met uw toestemming wil ik
wat zeggen” zei Jasper.
“Spreek Dubbeldam!” beval mevrouw Koriander.
“We zijn geen kloof tegengekomen op dit eiland” zei Jasper voorzichtig.
“Dat klopt” zei mevrouw Koriander. “Daar heb ik over nagedacht. De
boodschap op het briefje van meneer Koriander gaat over een kloof. Dus
is er een kloof op het eiland. We moeten die alleen nog vinden en
daarom gaan we nu meteen op zoek! Joris! Jij bent al eerder op het
eiland geweest. Waar denk jij dat er een kloof kan zijn?”
“Ik verwacht op de westelijke punt van het eiland” zei Joris. “Ik ben
daar ook nog nooit geweest. Ik heb die kant van het eiland alleen in de
verte vanaf zee gezien en dat was lang geleden tijdens mijn tocht met
Karel. Het zag er woest en rotsachtig uit als ik het mij goed herinner.
Het is hier een paradijs vergeleken met daar. Deze baai ligt aan de
beschutte oostzijde van het eiland net als het haventje. De westpunt
van het eiland staat volledig bloot aan de wind en golven van de
oceaan. Ik kom daar niet graag dicht onder de kust met mijn zeilbootje.”
“We gaan ook niet varen” zei mevrouw Koriander. “We gaan lopen!”
“Kunnen Sandra en ik hier niet wachten totdat jullie de kloof gevonden
hebben?” vroeg ik hoopvol.
“Geen sprake van!” zei mevrouw Koriander streng. “Jullie gaan allemaal
mee!”
Zo verlieten wij tot mijn spijt de ontspannen plek op het strand bij
het huisje. We klommen de heuvel weer op. Op de top bleven we staan.
Joris wees met zijn linkerwijsvinger naar de zon en met zijn
rechterwijsvinger naar het westen. Joris weet altijd alle windstreken
te vinden. Overdag maar ook ‘s nachts. Hij is net een wandelend kompas.
We liepen de heuvel af in de richting die Joris met zijn
rechterwijsvinger had aangewezen. Het ging weer heuvel op en heuvel af.
De vierde heuvel die we op wandelden was heel hoog en heel steil.
Hijgend rustten we uit op de top en bekeken het uitzicht. Een koude
wind blies om mijn oren. De zon scheen fel in de heldere blauwe lucht.
“Daar moeten we naartoe” zei Joris met zijn gezicht in de wind.
“Het eiland ziet er daar zwart en somber uit” zei Simon.
“Volgens mij is dit de hoogste heuvel van het eiland“ zei Jasper. “Je
kunt hier het hele eiland zien.”
“En de zee rondom” zei Sandra.
We keerden onze rug naar de koude wind.
“Daar is het haventje met de vervallen huisjes” zei Paula.
“Er klopt iets niet!” riep Joris.
“Wat klopt er niet?” vroeg mevrouw Koriander.
“De zeilboot is weg!” riep Joris en hij rende de heuvel af in de
richting van het haventje. We holden achter hem aan over het korte
gras. We hadden wind mee en voor het grootste gedeelte renden we
omlaag. Het leek wel of we vlogen zo snel gingen wij. Sandra haalde
Joris in en liep voor hem uit. Schapen maakten blatend ruim baan voor
ons. Mevrouw Koriander kon het niet bijbenen en raakte achterop. Paula
bleef bij haar. Ongeveer een kwartier later waren we bij het haventje.
Van de zeilboot was geen spoor te bekennen.
“Piraten!” riep Joris woest. “Zeerovers! Boekaniers! Zeeschuimers!
Strandjutters! Geef mijn boot terug!” Hij zwaaide met zijn gebalde
vuisten.
“Denk je echt dat de boot gestolen is?” vroeg Simon. “Is ie niet los
gewaaid en naar zee gedreven? Misschien zijn de ringen gebroken waaraan
de boot vastzat. Ze waren nogal verroest.”
Joris boog zich voorover over de kade. “De ringen zitten er nog. Er
zitten geen eindjes touw aan. De landvasten zijn dus niet gebroken. Er
was ook niets mis met de landvasten. Die waren zo goed als nieuw. En de
knopen waarmee jullie de landvasten aan de ringen hebben vastgemaakt
waren prima. Dat heb ik met eigen ogen gezien en gecontroleerd. Het is
diefstal. Niets meer en niets minder. Je reinste diefstal! En al ons
eten zat in de boot!”
“En het bier!” riep ik wanhopig.
“Iemand wil ons laten verhongeren op het eiland” zei Simon.
“De oude Jonadab!” riep ik. “Hij kan achter ons aangevaren
zijn zonder dat we het merkten. Hij werd bovendien verdacht van de
roofmoord op meneer Koriander!”
“Meneer Koriander leeft nog” zei mevrouw Koriander. Zij was ondertussen
met Paula bij de haven gekomen. “De oude Jonadab heeft hier niets mee
te maken. Die durft niet eens naar dit eiland te varen.”
“Kijk eens!” zei Jasper. “De tent staat er nog.” Hij verjoeg de schapen
bij de ingang van de tent en schoof de rits open. “Daar ligt ons eten!”
zei hij verbaasd. “Ontbijtkoeken. Crackers. Blikjes sardientjes. Zowat
alles wat we nog aan boord hadden.”
“En bier?” vroeg ik hoopvol.
“Volop bier” antwoordde Jasper.
“Dan zijn we gered” zei ik opgelucht. Voor de zekerheid keek ik zelf in
de tent. De aanblik van de tientallen volle blikjes bier gaf mij weer
vertrouwen in de toekomst.
“De botendief wil ons geen kwaad doen” zei Simon. “Hij wil enkel
voorkomen dat we van het eiland wegvaren.”
“Hij of zij” zei Paula en ze pakte een lange donkere haar van het
tentdoek. “Sandra is de enige van ons die zo lang haar heeft en zij is
blond.”
“De zeemeerminnen hebben de boot weggehaald!” riep ik opgewonden en
iedereen herhaalde mijn woorden. Behalve mevrouw Koriander. Zij stampte
met haar voet.
“Het heeft weinig zin om hier te blijven staan staren naar een boot die
er niet meer is” zei ze streng. “We vullen het proviand aan in de
rugzakken en gaan op zoek naar de kloof!”
“Mevrouw Koriander heeft gelijk” zei Paula. “We hebben de meeste kans
om de zeilboot terug te krijgen als het ons lukt om de zeemeerminnen te
vinden.”
“En we hebben de meeste kans om de zeemeerminnen te vinden als het ons
lukt om meneer Koriander te vinden” zei Simon.
“En we hebben de meeste kans om meneer Koriander te vinden als het ons
lukt om de kloof te vinden” zei Jasper.
“Voor de kloof hoeven we enkel naar het westpunt van het eiland te
lopen” zei Joris. Hij haalde eten en drinken uit de tent en stopte het
in zijn rugzak. Simon volgde zijn voorbeeld en ritste de tent weer
dicht.
“Naar de kloof!” zei Joris en hij hees de rugzak op zijn schouders.
“Naar meneer Koriander!” zei mevrouw Koriander en ze ging voorop.
“Naar de zeemeerminnen!” zei Paula. “Ik ben zo benieuwd hoe
ze er uitzien.”
“Ik ook!” zei Sandra.
Mevrouw Koriander bleef stilstaan en stampte met haar voet. “We zijn
hier om meneer Koriander te vinden en nergens anders voor.” Niemand
durfde haar tegen te spreken. Zwijgend liepen we achter haar aan tussen
de vervallen huizen door de heuvel op. Vanaf de eerste heuvel daalden
we af in een langgerekt dal met zacht glooiende hellingen. Volgens
Joris liep het dal in noordwestelijke richting en hij stelde voor het
dal te volgen. Het eerste half uur schoten we flink op. De
bodem van het dal leek wel een goed onderhouden wandelpad met kort
gemaaid gras. De enige obstakels waren de schapen die er in grote
getale lagen te herkauwen. Ze keken ons kritisch aan met hun
horizontale pupillen en ze waren niet van plan voor ons op te staan. Al
zigzaggend liepen we tussen de schapen door nauwelijks merkbaar omhoog.
Het dal slingerde maar Joris zei dat we steeds ongeveer in
noordwestelijke richting liepen. De flanken van het dal werden langzaam
steiler. Grote zwarte rotsblokken staken met scherpe hoekpunten boven
ons hoofd naar buiten uit de helling. Op sommige plekken was een
rotsblok losgeraakt en omlaag gerold. In het begin was het dal breed
genoeg en konden we er makkelijk omheen lopen. Dit werd echter
gaandeweg lastiger. Het dal werd smaller en er lagen meer rotsblokken.
Tussen de rotsblokken door hadden de schapen smalle paadjes
uitgesleten. We volgden deze paadjes. De ruimte tussen de rotsblokken
was soms zo nauw dat we er ons met moeite doorheen konden wurmen.
Vooral Joris had het zwaar. Hij is niet alleen het breedst maar hij
heeft ook de dikste buik van ons allemaal. “Als er een schaap doorheen
kan dan moet het mij ook lukken” zei hij opgewekt en hij perste zich
zijdelings door een spleet. Even leek het erop dat hij vast zou komen
te zitten. Zijn buikvet bleek verrassend plooibaar. Toen werd onze weg
verspert door een wirwar van reusachtige rotsblokken. Overal zwarte
rotsblokken. Voor ons maar ook links en rechts van ons. We werden
omringd door ordeloos opgestapelde rotsblokken. Alleen achter
ons was een nauwe weg vrij terug door de spleet waar we ons net
doorheen hadden geperst. Aan de voet van de hoefijzervormige
stapel rotsblokken knabbelden twee schapen aan de schaarse
grassprietjes die er groeiden. Ze gingen niet opzij. Ze wisten dat we
niet verder konden. Wat hen betreft hield de wereld hier op. De
rotsblokken waren te groot en de stapel was te steil om tegen op te
klauteren.
“We moeten terug” zei Simon. “Hier komen zelfs de schapen niet omhoog.”
“Waar de schapen stoppen daar gaan wij verder” zei Joris. Hij ging bij
het kleinste rotsblok staan. Het stak twee meter boven zijn hoofd uit.
Joris deed zijn rugzak af. “Geef mij eens een duwtje” zei hij. Simon en
Jasper grepen ieder een kuit van Joris en ze duwden hem omhoog zodat
hij met zijn handen de bovenrand van het rotsblok kon pakken. Met zijn
gespierde armen trok hij zich op het rotsblok. Bovenop het rotsblok
ging Joris op zijn buik liggen en hij reikte zijn handen omlaag.
“Gooi de rugzakken maar” zei Joris van boven onze hoofden.
“Ik gooi eerst mijn eigen rugzak” zei Simon. “Die is lichter.” Hij deed
zijn rugzak af en gooide die voorzichtig omhoog. Te voorzichtig. Joris
kon er niet bij. Simon ving de rugzak weer op. Een tweede poging lukte.
Joris greep de rugzak met beide handen en trok hem met zijn rechter
hand naast zich op de rots. De rugzak van Joris was te zwaar om omhoog
te gooien. Zo vol zat die met bier. Ik bedoel de rugzak. Joris zat
misschien ook wel vol met bier maar die hoefde niet omhoog gegooid te
worden.
“Hebben we touw?” vroeg Jasper. “Dan maken we dat vast aan de rugzak.
We gooien het andere eind omhoog en Joris kan de rugzak omhoog trekken.”
“Het touw heb ik aan boord van de zeilboot gelaten” zei Joris. “En die
is gekaapt met touw en al.” Hij balde zijn vuisten.
“Ik heb andere een oplossing” zei Paula. “We halen helft uit de rugzak
en gooien hem dan omhoog. Joris maakt de rugzak op de rots leeg en
gooit de lege rugzak omlaag. Wij doen de rest er in en gooien de rugzak
weer omhoog.”
Het idee van Paula werkte prima. Al het eten en drinken kwam veilig aan
boven op het rotsblok.
“Wie is er nu aan de beurt?” vroeg Joris.
“Ik stel voor om met mevrouw Koriander beginnen” zei Simon.
“Gooi haar maar omhoog” zei Joris bulderend van de lach. “Ik vang haar
wel op.”
“Met mij wordt niet gegooid” zei mevrouw Koriander verontwaardigd.
Simon en Jasper maakten aanstalten om haar bij haar benen te pakken.
Mevrouw Koriander maakte een afwerend gebaar. “Jullie blijven met
jullie tengels van mijn benen af!”
“Dan zullen we u hier achter moeten laten” zei Simon.
“Niks daarvan” zei mevrouw Koriander. Ze stampte met haar voet. “Ik ga
met jullie mee! Anders laten jullie je door een stel zeemonsters in de
luren leggen.”
“Er zit niks anders op dan dezelfde weg terug te gaan en een andere
route te zoeken” zei Jasper.
“Teruggaan is tijdverspilling” zei mevrouw Koriander. “Paula en Sandra
mogen mij optillen.”
Paula en Sandra pakten allebei een dijbeen van mevrouw Koriander. Met
moeite tilden zij haar een halve meter van de grond. Mevrouw
Koriander strekte haar armen hoog. Tussen haar handen en die van Joris
zat nog een halve meter.
“Dubbeldam!” riep mevrouw Koriander. “Naaktgeboren en Quack!
Tillen jullie mevrouw Roelofs en mejuffrouw Sandelhout omhoog! Mevrouw
Roelofs en mejuffrouw Sandelhout! Houdt mij stevig vast!”
Simon sloeg zijn armen om de dijbenen van Paula heen. Jasper en ik
pakten allebei een kuitbeen van Sandra. Zo tilden we Sandra en Paula
omhoog. Paula en Sandra tilden op hun beurt weer mevrouw Koriander.
Sandra giechelde. De schapen keken meewarig toe. Joris greep de handen
van mevrouw Koriander en trok haar op het rotsblok. Daarna waren Sandra
en Paula aan de beurt. Jasper en ik tilden met gemak Sandra omhoog
totdat Joris haar handen beet had. Simon had met Paula wat meer moeite
maar hij sloeg onze hulp af en kreeg ook Paula op het rotsblok. Jasper
ging met zijn rug tegen het rotsblok staan en hield zijn handen met de
vingers in elkaar gevlochten laag voor zich. Via dit opstapje
klom ik op zijn schouders en daarna op eigen kracht op het rotsblok.
Simon volgde mijn voorbeeld en klom ook langs Jasper omhoog. Jasper
zelf nam tenslotte een aanloop en liep als het ware verticaal tegen het
rotsblok omhoog. De volgende rotsblokken waren minder steil en boden
meer houvast. Zonder al te veel moeite konden we verder
omhoog klauteren. Alleen mevrouw Koriander had zo nu en dan een zetje
van Paula en Sandra nodig. Bovenaan de helling kwamen we op een vlak
plateau van kale zwarte rots. De wind was er koud. Op het eerste
gezicht leek het erop dat het plateau begroeit was met slingerende
hagen van laag struikgewas. We liepen naar een haag toe. Voor onze
voeten gaapte onverwacht een diepe spleet. Vanuit de diepte groeiden
grillig gevormde boomstammen omhoog. De breed uitgespreide kronen van
bleekgroene bladeren begonnen iets onder de rots en kwamen er niet meer
dan een halve meter bovenuit. De kracht van de winterstormen moest hier
enorm zijn als de bomen enkel vanuit een schuilplaats konden
groeien. We zochten onze weg over het plateau tussen de scheuren in de
rotsbodem door. Het was een waar doolhof. Regelmatig liepen we vast op
het einde van een landtong tussen twee scheuren. We moesten dan weer
teruglopen langs één van de scheuren totdat deze ophield en we erom
heen konden. De koude wind gaf mij het gevoel dat ik geen kleren aan
had. Of in ieder geval te weinig.
“Zo vinden we de kloof nooit!” zei Paula. “We lopen hier al meer dan
een uur kriskras heen en weer.”
“We hebben anders al genoeg kleine kloofjes gevonden” zei Simon.
“Zat de kloof er niet tussen?” vroeg ik. Ik begon moe en koud te worden.
“Waaraan herkennen we de kloof eigenlijk tussen al deze kleine
kloofjes?” vroeg Sandra.
“Dat die veel groter is” lachte Joris. “Dit zijn maar haarscheurtjes
vergeleken met de kloof.”
“Hoe weet je dat?” vroeg Jasper. “Je hebt de kloof toch ook niet eerder
gezien?”
“Ik weet het omdat in Karel‘s briefje stond dat we over een kloof
moesten gaan en Karel noemt iets alleen een kloof als het ook echt een
kloof is” antwoordde Joris.
“Daar ben ik het helemaal mee eens” zei mevrouw Koriander.
“Dat is dan voor het eerst” zei Joris. “Dat we het met elkaar eens
zijn.”
“Laten we hopen dat het niet te vaak gebeurt” zei mevrouw Koriander
scherp.
“Ik zal mijn best doen!” lachte Joris.
“Ik heb een methode bedacht om de kloof te vinden” zei mevrouw
Koriander. “We moeten stelselmatig te werk gaan. Als we doodlopen
tussen twee scheuren dan is dat niet de plek waar twee scheuren
samenkomen maar de aftakking van een kleine scheur uit een grotere. Als
we steeds de grootste van de twee scheuren volgen komen we vanzelf bij
de allergrootste scheur. Dat is de kloof.”
“Wat een onzin!” riep Joris. “Ik kan zo tien redenen bedenken waarom
dat plannetje niet werkt.”
“Ik stel voor dat we de methode van mevrouw Koriander uitproberen” zei
Jasper.
“Mij best” zei Joris. “Maar niet langer dan een uur.”
Binnen tien minuten kwamen we erachter dat de methode van mevrouw
Koriander ons enkel op en neer liet lopen. Bij de eerste aftakking
volgden we de rand van de breedste scheur. Precies volgens het plan van
mevrouw Koriander. Totdat vanuit de brede scheur zich voor onze voeten
een smallere scheur aftakte. Als we het plan van mevrouw Koriander
opvolgden dan zouden we oneindig langs de brede scheur heen en weer
gaan tussen de twee smallere scheuren.
“Is er dan geen enkele uitweg uit dit doolhof!” riep Paula vertwijfeld.
“Heeft iemand een idee?”
“Laten we eerst uitrusten in de beschutting van dit struikgewas” zei
Joris. Iedereen was het met hem eens behalve mevrouw Koriander. “We
kunnen dan ook wat eten en drinken” voegde Joris er aan toe. Mevrouw
Koriander sputterde tegen maar niemand luisterde naar haar. We hurkten
achter het lage gebladerte van de bomen die uit de spleet naast ons
omhoog kronkelden. Uit de wind en in de zon voelde ik mij weer wat
warmer worden. Joris gaf ons allemaal een blikje drinken uit zijn
rugzak. Simon sneed plakken ontbijtkoek. We zaten er te ongemakkelijk
en te kort en het eten en drinken was te weinig om het een picknick te
noemen.
“Misschien is er helemaal geen uitweg” zei Sandra. “Misschien vinden
we de kloof nooit.”
“Als we pech hebben niet” zei Joris. “Als we geluk hebben wel. Ik kan
ook niets anders bedenken dan dat de kloof in het westen moet liggen.
Daar waait de wind vandaan. Dus het enige wat we kunnen doen is na
iedere omweg steeds weer terug tegen de wind in lopen. Iets anders kan
ik niet verzinnen.”
“Laten we dat dan maar proberen” zei Simon.
“Maar niet langer dan een uur!” zei mevrouw Koriander bits.
We stonden weer op en liepen langs de rand van de smalle spleet. Bij
het uiteinde van de spleet keerden we om en volgden we de rand aan de
overzijde van de spleet. De spleet kwam uit in een bredere spleet. We
volgden de rand van de bredere spleet. De koude wind blies recht van
voren. De spleet werd breder en breder.
“Als we nu de kloof vinden dan krijgen Joris en mevrouw Koriander
allebei gelijk” zei Simon.
“Ik wens ze het van harte” zei Paula. “En onszelf ook.”
“De kloof!” riep Sandra. Voor ons ging de zwarte rotswand
loodrecht omlaag. Het gesteente leek wel gepolijst zo glad was het. Aan
de overkant ging eenzelfde zwarte en spiegelgladde rotswand omhoog.
Daartussen gaapte een duizelingwekkende afgrond van dertig passen breed
en vijftig lichaamslengten diep.
“We hebben de kloof gevonden” zei Paula uitgelaten. “Eindelijk!”
“Nu moeten we er nog overheen” zei mevrouw Koriander zakelijk.
“Zonder touwen gaat ons dat niet lukken” zei Jasper.
“De touwen zijn aan boord van de zeilboot” zei Simon.
“En de zeilboot is gekaapt!” riep Joris en hij balde zijn vuisten.
“Zie ik daar een trap?” vroeg Sandra en ze wees naar de overzijde van
de brede spleet die we gevolgd hadden. In de zwarte rots waren smalle
treden uitgehouwen niet ver van de plek waar de spleet uitmondde in de
kloof.
“Is er aan deze kant ook een trap?” vroeg mevrouw Koriander.
Jasper ging op zijn buik liggen en keek over de rand omlaag de spleet
in. Hij stond weer op. “Nee mevrouw” zei hij. “Alleen aan de overkant.”
“We moeten omlopen” zei Simon.
“Niet weer het doolhof in!” riep Paula vertwijfeld.
“Niet zo pessimistisch” zei Joris. “We kennen er nu de weg!” Opgewekt
en vastberaden liep hij terug langs de rand van de brede spleet. Iets
minder opgewekt en iets minder vastberaden liepen we achter hem aan.
Zonder een zweem van twijfel leidde hij ons terug in het doolhof van
spleten en scheuren. Zo nu en dan begon één van ons te zeuren over
verdwaald zijn. Joris luisterde er niet naar. Het gezeur duurde nooit
lang. De wind woei te hard. Zo sjokten we achter Joris aan. Tot onze
verbazing stonden we plotseling weer bovenaan de kloof precies bij de
trap. Triomfantelijk ging Joris als eerste de smalle treden af de kloof
in. Eén voor één ging iedereen achter hem aan omlaag. Als laatste stond
ik nog boven. Langs de smalle treden keek ik omlaag. Joris was al niet
meer dan een klein figuurtje dat tegen de rotswand aangekleefd langzaam
verder afdaalde in de diepte. Het duizelde mij en ik moest slikken.
Mijn keel voelde droog. Als ik mijzelf nu wat moed in kon drinken. Eén
slokje bier was genoeg. Al het drinken zat in de rugzakken van Joris en
Simon. Die waren al bijna beneden in de kloof. Aarzelend zette ik een
voet op de eerste trede. Tree na tree ging ik voorzichtig omlaag.
Geconcentreerd keek ik naar mijn voeten en de volgende tree. Nergens
anders naar. Mijn schouder drukte ik tegen de rots en ik dacht aan
bier. Dat hielp. Opgelucht bereikte ik de bodem van de kloof. Joris
verwelkomde mij met een vol blikje. Een puike gozer. Een toffe peer. Na
de eerste slok voelde ik mij weer ontspannen en ik keek om mij heen.
Hoog boven mijn hoofd staken de zwarte randen van de kloof scherp af
tegen de blauwe lucht. Op de bodem van de kloof zag het er somber en
vochtig uit.
“Waar zijn Simon en Jasper?” vroeg ik.
“Die verkennen de ingang van een grot” antwoordde Joris. “Kijk! Daar
zijn ze weer.”
Simon en Jasper kwamen met zaklampen in de hand te voorschijn uit een
donker gat in de rotswand.
“Het ziet er goed begaanbaar uit” zei Simon.
“We zijn ongeveer tweehonderd meter de grot in gelopen” zei Jasper. “De
vloer is vlak en we hoefden nergens te bukken of te kruipen.”
Met zijn allen gingen we de grot in. In het licht van de zaklantaarns
zag ik de gang langzaam hoger worden. We kwamen in een ruime zaal.
Midden in de zaal schenen Jasper en Simon in het rond met de
zaklantaarns. Het hoge plafond werd gedragen door tientallen zeshoekige
zuilen. Meerdere gangen kwamen op de zaal uit. Duistere schimmen slopen
uit de gangen en omcirkelden ons. We werden ingesloten. Jasper en Simon
beschenen de langharige naakte gedaantes met de zaklantaarns.
“Zeemeerminnen!” riep Simon.
“Zeemeermannen!” riep Paula.
“Karel Koriander!” riep mevrouw Koriander.
Een man met lange grijze haren stapte in het licht van de zaklantaarns
uit de cirkel naar voren. Hij was geen zeemeerman want de zeemeermannen
waren naakt. Hij droeg een gescheurd en gerafeld zwart driedeling pak
met daaronder een overhemd dat ooit wit moest zijn geweest. Als dit
meneer Koriander was dan vond ik hem wel slecht gekleed. Mijn
tweedehands pak was nog netter.
“Karel Koriander!” riep mevrouw Koriander nog een keer. “Jij hebt mij
een hoop te vertellen!”
“Ik zal alles uitleggen. Maar niet hier in deze donkere zaal. Ik ken
een betere plek.” Meneer Koriander liep een gang in en gebaarde ons met
hem mee te komen. We liepen achter hem aan. De zeemeerminnen en
zeemeermannen verdwenen weer in de andere gangen.
“Waar is de zeilboot?” vroeg Joris.
“Op een veilige plek” antwoordde meneer Koriander. “De boot is enkel
uit voorzorg verplaatst. Ook daarover zal ik straks meer vertellen.”
De gang kwam uit in een andere zaal. Deze was nog groter dan de eerste
zaal en helemaal niet donker. Het was er aangenaam warm. Door spleten
bij het plafond scheen licht naar binnen. De vloer van de zaal was glad
en liep een beetje op naar het midden. Daar was een groot rond bassin
met water. Damp steeg op en het borrelde.
“Ik mag jullie namens de bewoners van dit eiland uitnodigen om een bad
te nemen in deze warme bron” zei meneer Koriander. “Als jullie in het
water zitten dan zal ik jullie alles vertellen.”
“Je denkt toch niet dat ik in bad ga waar iedereen bij is!” riep
mevrouw Koriander verontwaardigd. Paula en Simon trokken hun kleren al
uit en Joris riep “Eindelijk een warm bad na drie weken op zee!” Sandra
had er ook geen moeite mee om bloot in de warme bron te stappen. Zij is
het wel gewend. Zij is schildersmodel.
“Kom er gezellig bij!” zei Paula tegen mij. “Dan kunnen we kijken welke
bierbuik groter is. Die van jou of die van Joris.”
“Die uitdaging neem ik aan!” riep Joris lachend.
Met mijn hand voelde ik het water. Het was heerlijk warm en het
bubbelde. Mijn tweedehands pak legde ik bovenop de stapel andere
kleren. Tussen Paula en Sandra in liet ik mij in het water zakken.
Jasper treuzelde nog even en volgde daarna ons voorbeeld. Alleen
mevrouw Koriander bleef koppig op een steen zitten. Meneer Koriander
ging er naast zitten en vertelde haar zijn verhaal. We luisterden
allemaal nieuwsgierig mee.
“Ik was vooruitgevlogen naar Curaçao voor dat klusje op het gebied van
familierecht. Jij had nog wat werk aan een andere zaak in Nederland en
zou een paar dagen later komen. Op Curaçao voelde ik mij niet lekker en
ben ik naar een dokter gegaan. Hij verwees direct door naar het
ziekenhuis. Na uitgebreide onderzoeken verklaarden de artsen mij
ongeneselijk ziek. Ze gaven mij nog een half jaar. Ik wilde jou niet
onnodig ongerust maken en daarom heb ik jou niets over de telefoon
verteld. In plaats daarvan vloog ik direct terug naar Nederland om de
diagnose door een andere arts te laten controleren. Zonder mijn bagage
ben ik op Schiphol naar het station gelopen en in de trein naar
Amsterdam gestapt. In het academisch ziekenhuis werkte een oude
studievriend als specialist. Hij paste diezelfde middag nog de diagnose
aan. In plaats van een half jaar gaf hij mij nog één maand. De
behandeling was nog niet eens begonnen en ik was al uitbehandeld.”
“Maar dan had je toch niet hoeven verdwijnen!” riep mevrouw Koriander.
“Ik had voor jou kunnen zorgen!”
“Dat was het laatste wat ik wilde.”
“Of je het nu wilde of niet. Ik had voor jou gezorgd!”
“Dat had mijn einde betekend. Mijn laatste hoop was gevestigd op dit
eiland Maar daarvoor was strikte geheimhouding noodzakelijk. Al was het
alleen maar omdat jij mij anders had tegengehouden. Ik heb de bevriende
specialist op zijn hart gedrukt om niemand iets over mijn ziekte te
vertellen. Ook niet aan jou. Ik ben zo snel mogelijk naar een
havenplaatsje gereisd dat zo dicht mogelijk bij het eiland ligt. Daar
ging ik op zoek naar iemand die mij naar het eiland wilde varen.
Iedereen verwees mij door naar de oude Jonadab. Ik had geluk. De oude
Jonadab lag met zijn vissersbootje in de haven. Na lang aandringen en
voor veel geld wilde hij mij naar dit eiland varen.”
“Wat zocht je in hemelsnaam op dit eiland?” vroeg mevrouw Koriander.
“Toch niet de zeemeerminnen om jouw laatste dagen mee door te brengen?”
“Geen zeemeerminnen zocht ik maar deze heilzame bron. Meer dan twintig
jaar geleden hadden twee zeemeerminnen mij van de verdrinkingsdood
gered toen ik langs dit eiland voer tijdens een zeiltocht met Joris. De
twee zeemeerminnen hebben mij toen verteld over deze bron en dat ik
altijd terug mocht komen als ik ernstig ziek was. Er was één
voorwaarde. Ik mocht aan niemand iets vertellen over de bron. Ook niet
aan Joris. De zeemeerminnen en zeemeermannen zijn bang dat het eiland
anders overspoeld wordt door mensen en dat zijzelf van het eiland
verjaagd worden. Op dit moment weet slechts een handjevol
mensen van het bestaan van het eiland en zij mijden het als
de pest. In het havenplaatsje verzekerde men mij dat alleen de oude
Jonadab er naar toe durfde te varen en ook de oude Jonadab weigerde een
voet op het eiland te zetten. Met veel moeite kon ik hem zo ver krijgen
dat hij beloofde vier uur op mij te wachten in het haventje van het
eiland. Ik ging alleen van boord van het vissersbootje. De oude Jonadab
keek mij na alsof ik een afgrijselijk lot tegemoet liep. Ik geloof ook
niet dat hij de volle vier uur op mij gewacht heeft. Ik ging naar het
huisje op het strand. Daar wachtten de twee zeemeerminnen al op mij.
Zij hadden mij aan boord van het bootje van de oude Jonadab zien
aankomen. De twee zeemeerminnen namen mij mee naar deze bron. Hier nam
ik iedere dag een bad en langzaam werd ik weer beter. Nu tien jaar
later voel ik mij fitter dan ooit. Er is hier natuurlijk geen dokter op
het eiland maar ook zonder dokter weet ik dat ik volledig genezen ben.”
“Wie zijn de zeemeerminnen en zeemeermannen?” vroeg mevrouw Koriander.
“Een oude vrouw in het havenplaatsje waarschuwde ons dat dit het eiland
van de verdoemden is en dat de bewoners waren verzwolgen omdat zij in
zonde leefden.”
“Wat een onzin!” riep meneer Koriander. “De mensen leven hier als Adam
en Eva in het paradijs. Honderd jaar geleden woonden er een dozijn
mensen op het eiland. Eén van hen vond de warme bron toen hij de
grotten verkende. Het leven op het eiland was zwaar en de bewoners
ontdekten dat het warme water van de bron goed was tegen spierpijn en
andere kwalen. Ze namen er iedere dag een bad en voelden zich steeds
sterker en gezonder worden. Na twintig jaar waren ze zo sterk dat ze in
de winter in het koude zeewater konden zwemmen en met hun handen vissen
vangen. Ze kwamen er achter dat ze ook op land geen kleren meer nodig
hadden. Ik vermoed dat na langdurig baden in deze bron de huid het niet
meer verdraagt om door kleren bedekt te zijn.”
“De mensen op dit eiland zijn dus meer dan honderd jaar oud” zei
mevrouw Koriander verbaasd. “Ze zien er uit alsof ze twintig zijn.”
“Dat klopt. Dankzij de heilzame werking van deze bron.”
“Maar waar komt dat verhaal over die verdoemden dan vandaan?” vroeg
mevrouw Koriander.
“Daar heb ik wel een verklaring voor. En ook waarom het eiland op geen
enkele kaart staat. Ik heb het afgeleid uit verhalen van de
zeemeerminnen en zeemeermannen en ook uit wat de oude Jonadab mij
verteld heeft toen hij mij naar het eiland bracht. Ongeveer tachtig
jaar geleden stopten de bewoners van dit eiland met het dragen van
kleren. Vanaf hun vissersboten zagen de vissers uit het havenplaatsje
de naakte bewoners van het eiland. Iedereen in het havenplaatsje sprak
er schande van. De dominee van het vissersplaatsje ging naar het eiland
om de bewoners weer op het rechte pad te krijgen. De bewoners hadden
zich verstopt in de grotten en de dominee vond niemand. De dominee moet
teleurgesteld geweest zijn dat zijn zendingswerk mislukt was en daarom
verzon hij het verhaal over de verdoemden die verzwolgen waren door het
eiland omdat zij in zonde leefden. Iedereen in het havenplaatsje
geloofde het verhaal van de dominee. Het verhaal kwam in de krant en de
overheid stelde een onderzoek in naar de verdwijning van de bewoners
van het eiland. Een uitgebreide speurtocht op het eiland leverde niets
op. Men zocht niet op deze kale rotsachtige westpunt van het eiland en
men vond niet deze grotten waar de zeemeerminnen en zeemeermannen zich
schuil hielden. De autoriteiten stonden voor een raadsel. Steeds meer
dominees in het hele land verkondigden het verhaal over de afstraffing
van de zondigen en dat de dag des oordeels op handen was. De regering
wilde het opkomende godsdienstfanatisme de kop in drukken maar kon ook
geen andere verklaring voor de verdwijning van de bewoners van het
eiland geven. Er dreigde een politieke crisis. De oplossing van de
regering was om het eiland van de officiële kaarten te laten
verwijderen. Het was een klein eiland. Het lag niet op een vaarroute.
Niemand zou het missen en er dreigde geen gevaar voor de scheepvaart.
De kans dat iemand het eiland ooit weer zou ontdekken was nihil. Zo kon
de regering bewijzen dat het verhaal van de dominee onzin was
Het eiland bestond niet! Er konden dus ook geen bewoners verdwenen
zijn. De regering overleefde de politieke crisis en tot op de dag van
vandaag staat het eiland niet op de kaarten. Ik heb er zelf altijd
rekening mee gehouden dat ik ooit nog eens terug zou willen gaan naar
het eiland. Daarom had ik lang geleden al de positie van het eiland op
een zeekaart gemarkeerd zodat ik die niet kon vergeten. De zeekaart
bewaarde ik in het kluisje van mijn zeiljacht. De sleutel van het
kluisje had ik verstopt in de tuinkabouter. Ik wist zeker dat zelfs jij
daar de sleutel niet zo maar zou vinden.”
“Dat had jij mis” zei mevrouw Koriander. “Er is van alles dat ik jou
moet vertellen over kabouter Ischias maar dat komt nog wel een andere
keer. Op een gegeven moment viel de tuinkabouter per ongeluk op de
grond en vond ik de sleutel. De sleutel leidde mij naar het kluisje en
zo vond ik de zeekaart. Diezelfde dag kreeg ik jouw ansichtkaart en
vielen voor mij alle puzzelstukjes in elkaar. Ik wist dat ik jou op dit
eiland moest zoeken.”
“De ansichtkaart is dus aangekomen!” zei meneer Koriander. “Ik had er
ook één naar Joris gestuurd.”
“Die heb ik gekregen” zei Joris vanuit de bron.
“De ansichtkaarten had ik in het havenplaatsje gekocht vlak voordat ik
met de oude Jonadab naar dit eiland ging. Ik had ze toen al willen
versturen maar ik bedacht mij op het laatste moment en liet ze in mijn
tas zitten. Een paar maanden geleden voelde ik dat ik helemaal genezen
was en ik wilde weer terug naar huis. Het probleem is echter dat er
nooit een schip langs dit eiland vaart. Toen herinnerde ik mij de
ansichtkaarten. Die had ik al die tijd op een droge plek bewaard. Ik
nam een waterdicht plastic vaatje dat op het strand bij het huisje
aangespoeld was. Ik kraste daarop dat er post in zat en stopte de
ansichtkaarten er in. Op hoop van zegen gooide ik het plastic vaatje
van een rots in zee. Het is een wonder dat de ansichtkaarten zijn
aangekomen.”
“Dankzij die ansichtkaarten komen wij jou nu ophalen” zei mevrouw
Koriander.
“Dat was mijn bedoeling” zei meneer Koriander. “Ik had alleen niet
verwacht dat jullie met zoveel zouden komen. Daar schrokken de
zeemeerminnen en zeemeermannen van. Daarom hebben ze uit voorzorg de
zeilboot verstopt. Ook ik moest mij van hen hals over kop hier in de
grot verbergen. Ik had nog net genoeg tijd om een briefje voor jullie
achter te laten in het huisje waar ik tien jaar heb gewoond.”
“Maar de datum op het briefje was van een week geleden!” zei mevrouw
Koriander.
“Ik heb het briefje echt gisteren geschreven. Kennelijk ben ik toch de
tel kwijt geraakt bij het bijhouden van de datum.”
“Ik wil wel mijn scheepje terug!” zei Joris.
“Ze geven de zeilboot pas terug als ik hen er van kan
overtuigen dat jullie allemaal dit eiland en deze bron geheimhouden”
zei meneer Koriander.
“Natuurlijk beloven wij dat!” zei mevrouw Koriander. “Ik wil niet dat
het bekend wordt dat mijn man tien jaar lang bij zeemeerminnen heeft
gewoond!”
“Als de zeemeerminnen en zeemeermannen het goed vinden dat Paula en ik
schilderijen en digitale kunstwerken van hen mogen maken dan hebben wij
ook een goede reden om het eiland geheim te houden” zei Simon vanuit
het warme water. “We laten de kopers van onze kunstwerken graag in de
waan dat de zeemeerminnen en zeemeermannen voor honderd procent het
product zijn van onze eigen geniale fantasie en kunstzinnigheid. Als
het eiland ontdekt wordt door andere kunstenaars dan worden onze
kunstwerken minder waard!”
“Ik vind het prima om het geheim te houden” zei ik terwijl ik mij
behaaglijk uitrekte in het aangename water. “Dan kan ik de belevenissen
op
dit eiland weglaten uit het boek dat ik beloofd heb om te schrijven
over de avonturen van mevrouw Koriander. Dat scheelt mij een hoop werk.”
“Ben je betoeterd!” zei mevrouw Koriander. “Mijn hereniging met meneer
Koriander is het voornaamste avontuur. Dat kun je niet zomaar weglaten.
Als jij het vertelt dan is dat de beste garantie dat niemand het
gelooft.”
Ik mopperde nog dat ik alleen dingen opschrijf die echt gebeurd zijn
maar iedereen was het met mevrouw Koriander eens.
“Openheid is soms de beste manier om verborgen te blijven” zei Paula.
“Wij weten wel dat het echt gebeurd is wat je opschrijft” zei Sandra.
“Dat is toch het belangrijkste?”
Daar had Sandra gelijk in. Zolang zij het maar weet dat ik niet lieg.
We gingen het water uit en lieten ons drogen in de warme grot.
Ondertussen kwamen de zeemeerminnen en zeemeermannen naar ons toe.
Meneer Koriander vertelde hen hoe wij het eiland geheim wilden houden.
Dat over die kunstwerken van Paula en Simon moest hij wel vijf keer
uitleggen. Daarna vonden zij het goed dat Paula en Simon schilderijen
van hen gingen maken. Dat over mijn boek begrepen ze meteen. Ze keken
mij lachend aan en wensten mij veel succes met mijn verhaal. We trokken
onze kleren weer aan en namen voor die dag afscheid van de
zeemeerminnen en zeemeermannen. Meneer Koriander ging ons voor door de
grotten naar de kloof en de stenen trap op. Bovenop het rotsplateau
wees hij ons een snelle weg door het doolhof van scheuren. In de
schemering liepen we door het langgerekte dal tussen de rotsblokken en
schapen door terug naar de het oude haventje. Daar lag de zeilboot
alweer netjes vastgemaakt aan de roestige ijzeren ringen in de
brokkelige kademuur. Simon en Paula verwarmden aan boord de blikken
bonen voor een late avondmaaltijd. Joris en ik dronken bier. Sandra en
Jasper fris. Allemaal aten we er zoute pinda's bij. Mevrouw Koriander
haalde een nieuw driedelig zwart pak uit haar bagage en gaf dat aan
meneer Koriander. In de voorkajuit verwisselde hij zijn
versleten kleren voor het nieuwe pak. Hij ging op de kade zitten en
mevrouw Koriander knipte zijn lange grijze haren met een schaar uit de
verbandtrommel. Hij zag er steeds strenger uit. Meneer en mevrouw
Koriander passen goed bij elkaar. Meneer Koriander stampte met zijn
voet op de grond toen mevrouw Koriander per ongeluk in zijn oor knipte.
Daarna mocht Sandra verder knippen.
Tijdens het eten van de opgewarmde bonen zei mevrouw
Koriander “Ik wil zo snel mogelijk weg van dit eiland.”
“Zeker bang dat Karel zich bedenkt en toch bij de zeemeerminnen wil
blijven!” lachte Joris.
“Dat heeft er niets mee te maken” antwoordde mevrouw Koriander
geërgerd. Meneer Koriander viel haar bij. “Het is altijd een goede
gewoonte geweest van het detectivebureau Koriander en Koriander om na
een geslaagde missie zo snel mogelijk weer te vertrekken.”
“We zijn hier in het paradijs!” zei Joris. “Ik ga pas weg als het bier
op is.”
“Simon en ik willen ook nog uitgebreid de zeemeermensen portretteren”
zei Paula.
“Dan blijven we nog een paar dagen” zei mevrouw Koriander. “Maar zodra
het bier op is dan gaan we weg!”
“Zijn we het weer een keer met elkaar eens” lachte Joris.
De volgende dagen deed mevrouw Koriander het bier niet op rantsoen. We
moesten van haar zoveel mogelijk drinken. Joris en ik deden ons best.
Gelukkig hielp Sandra ons een beetje want Paula en Simon dronken geen
druppel bier. Ze waren veel te druk met het schilderen en fotograferen
van de zeemeerminnen en de zeemeermannen. En ze wilden zo lang mogelijk
op het eiland blijven. In het begin hielp Jasper ons ook met bier
drinken maar daar moest hij van Joris mee stoppen toen Joris ontdekte
dat Jasper helemaal niet dronk maar in opdracht van mevrouw Koriander
stiekem het blikje leeggoot als niemand keek. Mevrouw Koriander hield
haar man in de kajuit van de zeilboot. Hij mocht van haar niet langer
meer naar de zeemeerminnen kijken. Samen met Joris en Sandra zat ik op
een rots met een blikje bier. We keken toe hoe de zeemeerminnen en
zeemeermannen poseerden voor Paula en Simon. Jasper zat in de tent met
een blikje fris een tijdschrift over auto’s te lezen. De zeemeerminnen
en zeemeermannen doken voor de camera van Simon en het schildersoog van
Paula in
het water en kwamen met vissen in hun handen weer boven.
“De zeemeerminnen en zeemeermannen zijn van een dierlijke schoonheid”
zei ik tegen Joris en Sandra.
“Ronald heeft daar kijk op” zei Sandra tegen Joris. “Hij woont boven
het atelier van Paula en Simon. Weet je wat ik niet snap? Ik zie
helemaal geen kleine zeemeerminnetjes en zeemeermannetjes.”
“Je bedoelt dat hier geen kinderen zijn” zei Joris. “Dat is het beste
bewijs dat dit het paradijs is. In het paradijs worden geen kinderen
geboren. Dat weet toch iedereen. Anders wordt het er veel te druk!”
“Wat zijn de namen van de zeemeermensen?” vroeg Sandra. “Die moet
Ronald weten voor in zijn boek.”
Joris antwoordde. “De zeemeerminnen en zeemeermannen hebben geen namen
meer. Die zijn ze vergeten. Wilde dieren heb ook geen namen. Wat mij
betreft heten ze nu allemaal Adam en Eva.”
“Het is makkelijk dat ik geen namen hoef te onthouden en op te
schrijven” zei ik. “Dat is minder werk.”
“Je kunt het hoofdstuk over dit eiland kort houden” zei Joris. “In het
paradijs is iedere dag hetzelfde.”
Joris had gelijk. Iedere dag was hetzelfde op het eiland. Totdat het
moment aanbrak dat het bier op was en de schetsboeken van Paula vol
waren en er ook geen foto’s in de camera’s van Simon meer pasten. Toen
vertrokken we weer van het eiland. De zeemeerminnen en de zeemeermannen
zwaaiden ons na van de rotsen. Ze doken in het water en zwommen nog een
stukje met de zeilboot mee. Na aankomst in het vissersplaatsje hield
meneer Koriander zich schuil aan boord van de zeilboot zodat de oude
Jonadab of andere vissers hem niet zouden herkennen. Als ze zagen dat
meneer Koriander na tien jaar veilig was teruggekeerd dan konden ze hun
angst voor het levensgevaarlijke eiland verliezen. Mevrouw Koriander en
Sandra en Jasper en ik gingen naar het hotel. Tegen de eigenares zei
mevrouw Koriander dat we twee weken op zee hadden rondgevaren op zoek
naar het eiland maar zonder resultaat. De eigenares van het hotel was
teleurgesteld dat we het eiland niet gevonden hadden en veilig waren
teruggekeerd. Met tegenzin gaf ze ons de sleutels van de limousine.
Jasper en ik hielpen Joris met het inladen van nieuw bier. Daarna
zwaaiden we de zeilboot met Joris en Paula en Simon en meneer Koriander
als verstekeling uit en begonnen mevrouw Koriander en Sandra en Jasper
en ik de terugtocht met de limousine en met de veerboot.
Vlak voor de villa van mevrouw Koriander vroeg ik “Waren jullie niet
liever op het eiland gebleven?”
“Tussen die blote mensen!” riep mevrouw Koriander verontwaardigd en ze
stampte met haar voet. “Bovendien was er weinig meer te doen voor een
detective toen we meneer Koriander gevonden hadden.” We reden over de
oprijlaan naar de villa. We stapten allemaal uit en haalden de koffers
en tassen uit de limousine. Samen met Jasper droeg ik de bagage van
mevrouw Koriander naar binnen. Daarna haalde Jasper het dafje uit de
garage om Sandra en mij naar huis te brengen. Dat mocht van mevrouw
Koriander niet in de limousine. In het dafje zei ik “Toch is het gek
dat niemand van ons in het paradijs wilde blijven.” Jasper klopte
liefdevol op het stuur van de auto. “Het is allemaal wel mooi op dat
eiland maar er zijn geen auto’s.”
“Ik verveelde mij er op het laatst een beetje” zei Sandra. “Ik mocht
van de zeemeerminnen en zeemeermannen hun haren niet wassen en knippen.”
“Paula en Simon wilden er ook niet blijven” zei Jasper. “Die willen zo
snel mogelijk nog beroemder worden met hun schilderijen.”
“Zelfs Joris wilde weg zodra het bier op was” zei Sandra.
“Er is geen bier” zei ik. “Dat is wel een nadeel. En de zeemeerminnen
en zeemeermannen borstelen nooit hun tanden. Ze ruiken vreselijk naar
vis. Maar het is heel aardig van ze dat we altijd terug mogen komen als
we oud en ziek zijn.”
“Jasper is er!” riep Paula beneden vanuit het atelier.
“Mag hij boven komen?” riep Simon er achteraan.
“Moet me eerst even aankleden” antwoordde ik slaperig.
“Geef maar een gil als je klaar bent!” riep Paula.
“Wij houden Jasper wel even aan de praat!” riep Simon.
Paula en Simon zijn aardige lui. Echte kunstenaars. Ik hoorde ze onder
mij in het atelier met Jasper kletsen. Ze vertelden hem over de
terugreis met de zeilboot. Ik kon gerust nog een uurtje verder slapen.
Ik werd weer wakker van de luide stem van Simon. Hij vertelde bulderend
van de lach hoe Joris direct na aankomst in de jachthaven zijn bootje
had volgestouwd met bier en was teruggevaren naar het eiland van de
zeemeerminnen en zeemeermannen. Ik hoorde Jasper zuinigjes meelachen en
zeggen dat hij mij nu echt moest spreken.
“Mag Jasper boven komen?” riep Paula. “Hij heeft visitekaartjes bij
zich.”
“Nog heel eventjes” riep ik terug. “Ik ben bijna klaar.”
Snel stapte ik uit mijn slaapzak. Gelukkig was de rits al halfopen. Het
was een warme nacht geweest. Ik speurde de vliering af naar mijn
onderbroek. Jasper stommelde de trap al op. Nergens was mijn onderbroek
te bekennen. Ik pakte een handdoek die op de vloer lag en sloeg die om
mijn middel. Mijn onderbroek lag onder de handdoek. Te laat. Jasper was
al boven.
“Jij hebt veel tijd nodig om een handdoek om te slaan” zei Jasper. “Ik
heb beneden wel vijf kwartier met Paula en Simon staan kletsen. Ik heb
visitekaartjes bij me.”
“Wat een onzin. Je hebt toch geen kaartjes nodig om op visite bij mij
te komen. Wil je een biertje? Of iets anders?”
“Nee dank je. Ik heb al vijf mokken koffie van Paula en Simon gehad. Ze
boden mij er steeds een sigaret bij aan. Ik heb vijf keer moeten
vertellen dat ik gestopt ben met roken.”
“Ik heb je inderdaad al een tijd niet meer zien roken. Ben je lang
gestopt?”
“Sinds ik boven de garage woon. Ik had een rookmelder geïnstalleerd en
dat ding begon steeds oorverdovend te piepen als ik een sigaret opstak.”
“Je kan dat apparaat toch weer weghalen.”
“Kom nou! Ik heb het zelf speciaal opgehangen. Niet zo lang geleden is
een collectie oldtimers door brand verloren gegaan. Met de limousine en
mijn dafje in de garage wil ik geen enkel risico nemen.”
Hij pakte een stapeltje kleine rechthoekige kaartjes van dun karton uit
de binnenzak van zijn jasje. “Het zijn eigenlijk geen visitekaartjes
maar business cards.” Hij gaf mij een kaartje. In grote zakelijke
letters stond er op gedrukt ‘Koriander en Koriander.’ En daaronder in
kleinere letters ‘Raadsel en mysteries in de betere kringen.’ Ik
draaide het kaartje om. De achterkant was leeg.
“Jouw naam staat er helemaal niet op.”
“Dat hoeft ook niet. Iedereen kan zien dat ik de chauffeur ben van
meneer en mevrouw Koriander. En als jij meegaat dan kan iedereen zien
dat jij er voor bent om de deuren open te houden en dingen te dragen.”
“Voorlopig ga ik niet meer mee met mevrouw Koriander. En ook niet met
meneer Koriander nu die terug is. Veel te vermoeiend.”
“Dat vertel je zelf maar aan meneer en mevrouw Koriander. Ze gaan
morgen op reis en ze rekenen op jou. Ik mag chauffeur zijn van de
limousine. Sandra gaat ook mee.”
“Als Sandra meegaat dan moet ik wel mee. Ik kan haar niet alleen op pad
laten gaan met die strenge meneer en mevrouw Koriander.”
“Ik kom je morgenochtend ophalen met het dafje.”
“Hoe laat?” vroeg ik gespannen en ik hield mijn adem in.
“Half twaalf” antwoordde Jasper. Opgelucht ademde ik uit. Ik kon tot
half twaalf blijven slapen. Als Paula en Simon hem weer aan de praat
hielden wel tot half één. Of misschien wel tot één uur. Nog steeds
vroeg maar er viel mee te leven.
“Half twaalf is prima” zei ik nonchalant.
“Half twaalf stipt. Meneer en mevrouw Koriander houden niet van
wachten. En zorg dat je meer aan hebt dan alleen een handdoek om je
middel. Meneer en mevrouw Koriander verwachten correcte kleding. En je
moet glad geschoren zijn. En reken er maar niet op dat ik mij weer door
Paula en Simon laat paaien met een mok koffie. Ik heb daarnet genoeg
koffie voor een hele week binnen gekregen.”
Jasper ging de trap weer omlaag. Ik kroop weer terug in mijn slaapzak.
Als ik de volgende morgen om half twaalf gladgeschoren klaar moest
staan in mijn tweedehands pak dan kon ik maar beter goed uitgerust zijn.
Natuurlijk versliep ik mij de volgende morgen. De zachte geluiden
beneden in het atelier van Paula’s en Simons geploeter aan hun roem
klonken ook zo rustgevend. Om één uur stond ik op. Om twee uur had ik
mij geschoren en mijn pak aan. Om half drie belde Jasper aan bij het
atelier. “Ik heb mij gisteren vergist” was het eerste wat hij zei toen
hij bij mij boven op de vliering was.
“Je bedoelt het tijdstip waarop je mij op zou komen halen?”
“Dat? O nee! Daar is niets aan veranderd.”
“Dus je wist gister al dat het half drie zou zijn?”
“Ja.”
“Waarom zei je dan half twaalf.”
“Ik had geen zin om weer eens op jou te moeten wachten. Ik dacht dat
als ik half twaalf zei dat jij dan wel om half drie klaar zou zijn. En
zie! Het heeft gewerkt.”
Ik twijfelde even of ik boos moest worden op Jasper. Hij had mij
gefopt. Dat doen vrienden niet met elkaar. Aan de andere kant. Ik
voelde mijzelf heerlijk uitgerust. Omdat Jasper pas om half drie was
gekomen in plaats van om half twaalf. Daar was ik hem erg dankbaar
voor. Een echte vriend. Een toffe gozer. Stipt op tijd vind ik zo
vermoeiend. Nog erger zijn mensen die te vroeg komen. Daar word ik
echt gestresst van. Behalve van Sandra. Die is nooit te vroeg als ze
met lekkere hapjes bij mij op de vliering langskomt. En als ik dan nog
in bed lig dan komt ze er gezellig naast liggen. Dat doet Jasper nooit.
Hij neemt ook nooit lekkere hapjes mee. Daarom was ik blij dat hij drie
uur later was dan afgesproken. Ik werd niet boos op hem maar vroeg
“Waar heb je je gister dan in vergist? Sandra gaat toch wel mee? Als
Sandra niet meegaat dan blijf ik ook thuis!”
“Sandra gaat mee. Om voor het kapsel van mevrouw Koriander te zorgen.
Dat is juist het probleem. Daarom kan ik geen chauffeur zijn van de
limousine. Daar had ik gister nog op gehoopt. Dat gaat nu aan mijn neus
voorbij. Meneer Koriander rijdt zelf. Mevrouw Koriander wil niet dat
hij naast Sandra op de achterbank zit. Sinds hij van het eiland terug
is heeft hij vaak een dierlijke blik in zijn ogen. Dat heeft ze tegen
mij gezegd.”
“Dan gaat mevrouw Koriander toch tussen Sandra en meneer Koriander in
zitten.”
“Mevrouw Koriander vindt het midden van de achterbankt niet comfortabel
en bovendien wil ze aan een raampje zitten. Meneer Koriander bestuurt
de limousine zelf. Zo is besloten. Mevrouw Koriander zit naast hem. Ze
wil hem niet het gevoel geven dat hij haar chauffeur is.”
“Dus Sandra en jij en ik zitten op de achterbank.”
“Natuurlijk niet! Wij zijn het personeel! Meneer is niet onze
chauffeur! Dat zou de omgekeerde wereld zijn!. Wij rijden er achteraan
in het dafje.”
“Dan ga ik met Sandra op de achterbank. Kan jij je nog een beetje
chauffeur voelen.”
We gingen de trap omlaag naar het atelier. Paula en Simon waren druk in
de weer met hun schilderijen van zeemeerminnen en zeemeermannen. Ze
hadden nauwelijks tijd om onze groet te beantwoorden. Jasper reed het
dafje naar het huis van Sandra. Ze stond al klaar bij de voordeur. Ik
klapte de voorstoel naar voren en Sandra kroop op de achterbank. Ik
kroop er naast. Krap maar gezellig. Vanaf de villa reden we achter
meneer en mevrouw Koriander aan. Op de snelweg had het dafje moeite om
de limousine bij te benen. Het kleine autootje trilde en schudde en
maakte een oorverdovend kabaal. Na anderhalf uur draaide meneer
Koriander de snelweg af. Daarna ging het over plattelandswegen en was
de reis een stuk aangenamer. Het was een warme dag. De zon scheen
overdadig. Gelukkig werd de weg beschaduwd door hoge bomen met dikke
stammen en brede kronen. Tussen de stammen door gleed een glooiend
landschap met bossen en velden en oude boerderijtjes voorbij.
Plotseling kletterden er regendruppels tegen de voorruit. Jasper
schakelde de ruitenwissers aan. De zon was verdwenen. Boven ons hingen
donkere wolken. De limousine draaide van de geasfalteerde weg af en
reed stapvoets over een met klinkers geplaveide laan met aan weerzijden
somber geboomte. Aan het einde van de laan stond een statig kasteeltje.
Twee pauwen scharrelden naast de laan. De regen droop van hun veren.
Hun lange staarten sleepten door de plassen. De limousine stopte naast
een roestige zonnewijzer waar de regendruppels op af ketsten. Meneer
Koriander stapte uit. Ondanks het warme weer was hij gekleed in een
driedeling zwart kostuum. Hij opende het portier voor mevrouw Koriander
en samen liepen ze onder een zwarte paraplu in de stromende regen naar
de hoofdingang van het kasteeltje. De grote deur stond al open. Mevrouw
Koriander ging naar binnen. Meneer Koriander kwam terug met de
druipende paraplu en begeleidde Sandra droog naar binnen toe. Jasper en
ik renden er achteraan. Grote lauwwarme druppels vielen in mijn
gezicht. Ik trok mijn jasje over mijn hoofd. In de hal sprak een man
van begin dertig ons toe. Hij was gekleed in een spijkerbroek en een
veelkleurig t-shirt.
“Welkom op het landgoed Beukenstein. Ik ben Kees Swart. Fijn dat u met
uw medewerkers zo snel kon komen. Op dit kasteel rust een vloek maar
daarover vertel ik tijdens het eten meer. Kom mee naar de eetzaal. De
traiteur is een kwartier geleden langs geweest en heeft alles al klaar
gezet.”
Vanuit de hal liepen we een grote zaal in. Hoge ramen keken uit over de
oprijlaan. Veel uitzicht was er door de regen niet. Een lange tafel was
gedekt. Tegen de muur stonden dientafels met warmhoudschalen. Tot mijn
vreugde zag ik niet alleen flessen wijn maar ook een vaatje bier.
“Tast toe!” zei Kees Swart. “Het is een lopend buffet. Ik heb nog geen
huishoudster kunnen vinden die hier wil werken.”
“Mejuffrouw Sandelhout zal ons bedienen” zei mevrouw Koriander.
“Dubbeldam en Naaktgeboren! Jullie kunnen voor jezelf opscheppen en
daarna in de keuken eten!”
“Ik heb er geen enkel bezwaar tegen als iedereen hier aan tafel eet”
zei Kees Swart. “Dan kunnen jullie allemaal in één keer horen wat ik te
vertellen heb. Wel zo efficiënt.”
“Zoals u het wilt” zei mevrouw Koriander. Bij het detectivebureau van
meneer en mevrouw Koriander is de klant altijd koning. Ook als ze het
er zelf niet mee eens zijn.
“Ik heb dit landgoed een maand geleden gekocht“ begon Kees Swart. “Ik
weet toch niet wat ik anders met de miljoenen moet doen die maar binnen
blijven stromen bij mijn internetbedrijf. Het landgoed was trouwens
spotgoedkoop. Niemand wilde het kopen. Er rust namelijk een vloek op.
Het regent hier altijd.”
“Altijd?” vroeg meneer Koriander.
“Niet altijd. Als het niet regent dan valt er hagel of sneeuw.”
“Wist u dat toen u het landgoed kocht?” vroeg mevrouw Koriander.
“Natuurlijk niet. Anders had ik het nooit gekocht. Ik kwam er achter
toen ik een huishoudster zocht. Niemand wil hier werken omdat iedereen
hier verkouden wordt van al die regen. De mensen in het dorp vertelden
dat het door een vloek komt. Het is al honderd jaar zo. Daarvoor scheen
hier juist vaak de zon. Meer konden ze mij niet vertellen. Dit is alles
wat ik weet. Ik heb weerkundigen geraadpleegd. Die hebben er geen
verklaring voor. Ze spreken elkaar tegen. De één zegt dat het komt door
de hoge bomen op het landgoed. De ander zegt dat de bomen juist zo hoog
zijn omdat het hier altijd regent. Mijn lijfspreuk is dat er geen
probleem
is dat niet kan worden opgelost. En als het mijzelf niet lukt dan huur
ik mensen in. Simon Quack is een oude bekende van mij. Hij heeft mij uw
detectivebureau aanbevolen.”
“Wij zijn u zeer erkentelijk voor het vertrouwen dat u in ons stelt”
zei meneer Koriander.
De rest van het eten zei Kees Swart niet veel meer. Hij was druk bezig
met het lezen en verzenden van berichtjes op zijn telefoontje. Het eten
duurde nogal kort. Ik had graag nog wat meer bier gedronken. Mevrouw
Koriander gaf ons niet de kans om bonbons te eten van het schaaltje. We
moesten meteen aan de slag. Het detectivebureau Koriander en Koriander
kent geen vaste werktijden. Meneer en mevrouw Koriander onderzochten
het kasteeltje. Jasper nam de garages en de andere bijgebouwen voor
zijn rekening. Sandra en ik werden er op uit gestuurd om het park te
verkennen. Gelukkig leende meneer Koriander ons zijn paraplu. Onder de
grote zwarte paraplu liepen Sandra en ik in de regen door de
beukenlanen rond het kasteeltje. Sandra wees op de dikke gladde stammen
waarlangs het regenwater in stroompjes omlaag sijpelde. Verliefde
stelletjes hadden lang geleden hun namen en het jaartal in de bast
gekerfd.
“Niet echt een plek om gezellig te wandelen als het hier altijd regent”
zei ik tegen Sandra.
“Alle jaartallen in de bomen zijn meer dan honderd jaar oud.” zei
Sandra. “Misschien regende het hier toen nog niet zo vaak. Kees Swart
vertelde tijdens het eten dat de mensen in het dorp hem hadden gezegd
dat er honderd jaar geleden nog geen vloek was en dat toen hier juist
vaak de zon scheen. Kijk! Wat een schattig paviljoentje. Misschien is
de deur open en kunnen we binnen even uitrusten. Ik heb in een servetje
bonbons meegenomen van het schaaltje.”
We liepen naar het achthoekige paviljoentje. De deur was niet op slot.
Binnen was een bankje. De regen kletterde op het dak boven ons hoofd.
Sandra stopte een bonbon in mijn mond en gaf mij een zoen op mijn wang.
“Het is opgehouden met regenen” zei ik.
“De zon gaat schijnen” zei Sandra.
“Laten we terug gaan” zei ik. “Meneer en mevrouw Koriander hebben vast
iets gevonden in het kasteeltje waardoor de vloek is opgeheven.”
We gingen het paviljoentje uit. De zon scheen in de plassen. De lucht
was blauw. De vogels zongen in de bomen. Het was een mooie zomeravond.
De pauwen liepen trots met hun staart omhoog te pronken. Iedereen kwam
ons vanuit het kasteeltje tegemoet. De zonnewijzer blonk als goud in
het warme licht van de laagstaande zon.
“Het is opgehouden met regenen!” riep Kees Swart enthousiast.
“Hebben jullie iets gevonden?” vroeg ik.
“Wij hebben niets gevonden waarmee we kunnen verklaren dat de zon is
gaan schijnen” zei mevrouw Koriander. “Vertel ons alles over wat jullie
in het park zijn tegengekomen.”
Sandra en ik lieten de namen en de jaartallen in de bast van de beuken
zien. We liepen verder naar het paviljoentje.
“We zaten hier en toen hield het op met regenen” zei Sandra.
“Wat deden jullie precies?” vroeg meneer Koriander.
“We aten bonbons” zei Sandra. “Die had ik in een servetje meegenomen
van het schaaltje uit de eetzaal.” Ze bloosde.
“Dat was alles?” vroeg mevrouw Koriander streng.
Sandra bloosde nog meer. “Ik gaf Ronald een zoen. Gewoon. Zo maar. Op
zijn wang.”
“Mevrouw Sandelhout!” zei mevrouw Koriander en ze stampte met
haar voet. “Niet onder werktijd!”
“Er staat hier een rijmpje” zei meneer Koriander vanuit het
paviljoentje. We gingen allemaal naar binnen. Meneer Koriander wees op
sierlijke letters die rondom boven de ramen waren geschilderd. Door de
open deur en de ramen viel veel licht naar binnen. De goudkleurige
letters waren goed te lezen. Meneer Koriander las het rijmpje hardop
voor.
“Mocht de liefde hier verdwijnen dan zal de zon niet meer schijnen.”
“We hebben de vloek gevonden!” zei mevrouw Koriander. “Uit de
jaartallen op de bomen blijkt dat er al meer dan honderd jaar geen
verliefde stelletjes in het park hebben gelopen. Net zolang als het
volgens de dorpelingen hier regent. Als u dit paviljoentje met rijmpje
en al tegen de vlakte slaat dan denk ik dat de vloek wel opgeheven zal
zijn.”
“Dat vind ik zonde van het paviljoentje” zei Kees Swart. “En het is
volgens mij niet nodig. De zon schijnt nu terwijl het paviljoentje en
het rijmpje er nog zijn! Ik heb een ander idee.”
“U gaat het park toch niet openstellen voor het publiek?” vroeg mevrouw
Koriander verbaasd. “U gaat toch niet toestaan dat er verliefde
stelletjes in uw park wandelen?” Mevrouw Koriander keek alsof ze azijn
had gedronken.
“Nee hoor!” antwoordde Kees Swart. “Ik ga meteen mijn persoonlijke
coach bellen om te vragen of ze hier komt logeren. Ik ben smoorverliefd
op haar.”
“Is het wederzijds?” vroeg meneer Koriander.
“Natuurlijk! Waarom zou ze anders steeds zeggen dat ik mijzelf meer
moet uiten?”
Even later was Kees Swart weer volledig in beslag genomen door zijn
telefoontje. Wij bleven niet logeren op Beukenstein. Het is de gewoonte
van het detectivebureau Koriander en Koriander om na een geslaagde
missie zo snel mogelijk te vertrekken. Het voordeel was dat ik de
bagage niet hoefde uit te laden. In de avondzon reed het dafje achter
de limousine aan door de beukenlaan naar de openbare weg. Het
torenklokje van het kasteeltje sloeg negen uur. De pauwen riepen ons
na. Pauw! Pauw!
Twee weken later dronk ik koffie met Paula en Simon in het atelier.
“Ik heb een email van Kees Swart gehad” zei Simon. “Hij wandelt iedere
dag met zijn persoonlijke coach door het park van Beukenstein naar het
paviljoentje. Het is al die tijd mooi weer geweest. Geen druppel regen.”
“Totdat hij uitgekeken is op zijn persoonlijke coach of omgekeerd” zei
Paula. “Dan moet hij misschien het park toch maar open stellen voor
paartjes.”
“Kom nou!” zei Simon. “Kees Swart is rijk en beroemd. Hij heeft de
minnaressen voor het uitkiezen. Er is altijd wel iemand verliefd op
hem. Ik wou dat ik zo populair was.”
“Hoezo?” vroeg Paula. “Heeft het zangeresje je in de steek gelaten?”
“Waarom begin je nu weer over dat zangeresje!” zei Simon boos. Hij
greep een pot met penselen. Ik vluchtte snel de trap op naar de
vliering.
Dat was het verhaal over de vloek van Beukenstein. Het detectivebureau
Koriander en Koriander kreeg hierna heleboel opdrachten en meneer en
mevrouw Koriander losten vele andere raadsels en mysteries in de betere
kringen op. Maar daarover vertel ik later wel een keer want Sandra komt
zo langs. We gaan samen picknicken in de duinen en daarna uitrusten op
het strand.
www.jogledor.nl
© 2014 Jogledor, P.D. de Jong 'Ariesz.'; alle rechten
voorbehouden, all rights reserved